Preface

When I was young I wanted to be Tintin. Now I am reading my father’s maiden voyage diary, which he wrote when he was 17, and I understand I didn’t get that idea from a stranger. My father was very much his own man from an early age. Growing up during the Second World War and coming of age in the late 1940s, he longed for the warm tropics, or any place far away. In 1951 he successfully got a job on a steam freighter, the ss Overijsel. He was chartered by the Vereenigde Nederlandsche Scheepvaartmaatschappij (VNS), a partnership between several Dutch shipping companies, to the Koninklijke Rotterdamsche Lloyd.

His maiden voyage brought him from Rotterdam to Bremen, Genoa, the Suez Canal, Aden, Singapore, Hong Kong, Manilla, Yokohama, Cebu and back to Rotterdam in 1952 with Hamburg as a final assignment. This must have been a magical journey, and not without adventure.

At 17 my father was already a deeply moral person. At times his convictions, based on Christian teachings, overruled his experience with the ‘inlanders’ (natives). The political backdrop of the journey was the Chinese Civil War and the Korean War (1950-1953). China had intervened in the Korean War making it one of the first conflicts of the Cold War.
What my father witnessed in Hong Kong was a large influx of refugees from the mainland China, causing a huge population surge: from 1945 to 1951, the population grew from 600,000 to 2.1 million. 

Without his dairy this journey would have been lost to time. I have digitalised the original Dutch text, written in 1950s Dutch. I have preserved the outdated spelling. For the moment I will not translate the text into English. To properly scan his many drawings I have to unglue all the pages, which will destroy the dairy in its original form. A dilemma. His dairy was written on a typewriter, then all the pages were glued together in a cover.

The ss Overijssel of the Royal Rotterdam Lloyd moored in the harbour of Tandjong Priok. West Java, Indonesia, August 1947.

De bemanning van het schip.

Het leven aan boord is heel anders dan aan de wal. Een vrije Zondag- of Zaterdagmiddag is er niet; altijd maar werken. Daardoor zijn de gelaatstrekken van een zeeman heel anders dan van iemand aan de wal. Al is een zeeman ruw toch kan je goed met hem opschieten.

Ik zal nu eens een rondje gaan maken langs alle hutten en daar een kort bezoek brengen. Ik stap eerst hut 1 binnen, daarin zit de bootsman: een beul van een vent is hij. 's-Morgens om vijf uur kan je hem al aan de dekken zien lopen, met een bokkepoot of verfkwast. Je staat altijd goed bij hem in een blaadje als je hard werkt.

Eens op een koude nacht moest hij op wacht staan, hij wilde een bakje koffie hebben en zond een matroos na achteren om het te halen. Toevallig had ik de koffie gezet of liever gezegd ik had helemaal niets gezet. Toen ik 's-morgens kwam kijken zag ik een laagje koffie in de ketel koken. Het was koffie van de vorige dag en had de hele nacht doorgekookt Ik dacht dat is mooie koffie-aroma en gooide er water bij. Zo, dacht ik, dat is weer handig gedaan. In een minimum van tijd het grootst mogelijke resultaat. Toen de bootsman de koffie dronk was hij woedend, wie heeft dat gezet bulderde hij.
De matroos vertelde mij het en ik was op alles voorbereid. Na een uurtje kwam hij de keuken binnen. Heb jij die koffie gezet vroeg hij. "Ja boots", zei ik kalm. Zet je moeder ook zulke koffie? "Natuurlijk", zei ik, dat doen we allemaal op Scheveningen, dat is een echt Noordzee bakje. Toen moest hij lachen en was alles oké.

We stappen de volgende hut binnen, daar zit de baas timmerman. Hij zit te prutsen aan een boot je, die hij uit elkaar heeft genomen, en het niet meer in elkaar kan krijgen. Het is een droog komiek, altijd vol grappen en zelfs in het grootste gevaar en het slechtste weer heeft hij een grapje. Hij loopt de hele dag te schelden als hij wat voor de kapitein moet doen. maar daarna lacht hij weer. Je weet nooit of hij kwaad is. Werken zie je hem nooit, altijd loopt hij langs het dek te scharrelen en dan roepen de matrozen: baas doe je noch wat? Dat neemt niet weg, dat hij hard gewerkt heeft. In Hamburg heeft hij dag en nacht op zijn benen gestaan, maar in de tropen dacht hij nu neem ik het er eens van.

We verlaten nu snel hut twee om naar hut drie te gaan. Daar sliep een lichtmatroos, waarmee ik wel eens in botsing kwam maar toch waren we goede vrienden. In hut 5 sliepen twee mannen: een matroos en een lampenist De matroos had een snor, daarom werd hij aan boord ‘snor’ genoemd. Het was een klein kereltje, maar vol met pit. Hij was altijd, die alles organiseerde; op een keer spoot hij een straaltje ijswater in mijn nek en ik dacht dat zal ik je wel betaald zetten en vulde een theepot vol met ijswater en goot het in zijn nek. Nu had hij het tien-dubbel terug gekregen.
Maar daarmee was ik er nog niet van af. Hij pakte me beet, en sleurde mij naar de douchecellen en deed de kraan open. Ik stond met kleren aan onder het stromende water.

De lampenist was een oude man; hij had veel gevaren, want hij was de die alles had meegemaakt. Vertelde een matroos iets, dan zei hij altijd, ja zoiets heb ik ook mee die gemaakt en dan zaten allen gespannen te luisteren naar het verzonnen verhaal.

In de volgende hut sliepen twee matrozen. De ene werd "de dooie" genoemd omdat hij altijd eentonig was. De andere was een drinkenboer en een even wilde baas. Hij had de grootste mond en deins de nergens voor terug. Als er wat te vechten was in een buitenlandse haven, hij was erbij. In de naast bijzijnde hut zaten een heel lange matroos en een hele kleine. Na het eten werd de kleine matroos altijd bij zijn kraag gepakt door de lange matroos en als een kolenzak over de vloer naar zijn bed gesleept, ondanks heftige protesten.

Een eindje verder was de hut van de schrijver en de assistent-hofmeester. De schrijver was tegelijk verpleger en scheepsklerk. Hij had de bijnaam Mina. Hij bemoeide zich overal mee. En als hij mij laat aan dek zag lopen, zorgde hij er voor, dat ik er zo spoedig mogelijk in kwam.
De assistent was een royale kerel, die elke dag een standje van de hofmeester kreeg, omdat hij alles verkeerd deed en soms nergens was te vinden.

Het lagere machine-personeel bestond uit negen mannen. Ten eerste de voorman, die één liefhebberij had nl. kaarten. Naast de hut van de voorman was de hut van de kleine olieman en Bertus. De kleine olieman had de leiding; moest er een telegram gestuurd worden, hij zorgde ervoor. Hij stond overal in een goed blaadje en deed altijd beleefd zijn woord. Bertus was zijn hut-kameraad, altijd waren zij samen te vinden. De kleine olieman of Aat, zoals hij genoemd werd, was getrouwd. In zijn hut hingen de foto's van zijn kinderen, waarop hij dol was. Verderop was de hut van de twee handlangers.
De een was een Brabander, altijd vol vuur; hij had best voor stuurman kunnen leren of machinist, want zijn hersens waren goed. Maar hij dacht altijd aan lol maken. De ene keer droeg hij een Amerikaanse cape als een dameshoed en dan weer een zwarte klot tot diep over zijn ogen. Hij was ontzettend sterk.
De andere handlanger was een Maassluiser, die het lang niet bij zijn maat kon halen. De volgende twee, waren oliemannen; de een had in de oorlog gevaren, de andere werd de zesde machinist genoemd, omdat hij zo handig was. Elk werk dorst hij aan te pakken, brood bakken, machines uit elkaar halen enz. Hij was een Fries en was van plan om naar school te gaan en als machinist op een tanker te gaan varen.

De hut daarnaast sliepen twee oliemannen, die allebei Piet heten. De een kwam uit Oost-Voorne en droeg altijd een vechtpet. Koffie was zijn drank en was altijd kalm. Hij was vroeger baas geweest van een paar landhuisjes aan het strand, maar de Duitsers hadden alles vernield en daarna moest hij gaan varen.

In de overige hutten sliepen matrozen, het waren er vier. De een was een Groninger en werd bijgenaamd “boer". De andere was een Oud-Beierlander. De derde matroos was al veertig jaar. Hij had eens met de kok gewed, wie de beste rijst kon koken, maar hij moet die rijst nog koken. De vierde matroos was een Vlaardinger.
Een dek hoger waren de hutten van de machinisten. Als de hoofdmachinist er niet was, mocht ik soms de machinekamer in met de jongere machinisten. Aan de andere zijden sliepen de stuurlieden met de leerlingen en de hofmeester. De kapitein had zijn hut langs de brug, eveneens de marconist.

Het keukenpersoneel bestond uit drie personen. De chef, de slager en de bakker. De chef was een aardige man voor me. Ik kreeg alles van hem gedaan; hij woonde in Engeland, maar zijn moeder woonde in Kijkduin. De slager was de jongen, die altijd opgewekt en vrolijk was, ondanks het harde werken. De bakker hielp me altijd als ik in moeilijkheden kwam met matrozen en olielui.. Zijn hut was dan mijn toevluchtsoord.

Dit was nu de bemanning van de "Overijsel" in het kort beschreven. Zou je er uitgebreid over willen schrijven, dan zou het een heel boek- werk worden, want daar is veel over te vertellen.

Naar Gibraltar.

Drie maal blies het schip op zijn stoomfluit De kabels werden losgegooid en het schip maakte zich gereed om naar de Oost te gaan. Ik sta op het achterschip en zie langzaam de Hollandse kust verdwijnen. In de verte zie je nog de vuurtoren van Scheveningen flikkeren en dan is alles verdwenen. Toen ik 's-morgens vroeg opstond waren wij in het "kanaal". Ik kon de krijtrotsen van Albion zien liggen, het was een prachtig gezicht. De volgende dag zou het St. Nicolaas wezen [5 december 1951]. Het zou heus niet toevallig geweest zijn, als ik de stoomboot ontmoet had, want wij varen vlak bij Spanje.

In de Golf van Biscaye begon het schip te slingeren. Een van de jongens werd zeeziek. Hij strompelde naar buiten, naar dek. Bij het terugkomen maakte het schip een slingering en sloeg een zware ijzeren deur vlak achter hem dicht, terwijl zijn vingers er tussen zaten. Gelukkig waren zij er nog niet af maar hij heeft toch een paar nagels moeten missen.
s-Avonds ben ik even op de brug geweest om te leren sturen. Daar daar het schip te veel slingerde en wij langs een kaap moesten, moest ik een volgende keer maar eens terugkomen.

De volgende dag voeren wij vlak onder de Portugeese kust. In de verte zag je Lissabon, de hoofdstad van Portugal liggen. De zon scheen prachtig over de bergen, die met groene weiden waren bedekt en de huizen van de stad, die wit waren, staken daarbij mooi af. Verscheidene vissersscheepjes kwamen wij nu tegen. Het waren houten dingen, die hevig over de woelige zee te keer gingen. Nog een dag varen en we waren in de Middellandse Zee.

s-Morgens vroeg zag ik de zon bloedrood boven de bergen van Noord-Afrika opkomen. Ik had nog nooit zoiets gezien en stond met veel bewondering te kijken. s-Middags voeren wij in de Straat Gibraltar; het is een nauwe Straat tussen Afrika en Europa. Aan de ene kant zie je Spanje liggen en aan de andere kant Noord-Afrika. Als je achterom keek zag je de grauwe Atlantische Oceaan liggen en voor je de diep blauwe Middellandse Zee. Op de terugweg kon je het verschil nog duidelijker zien, toen wij van de rustige Middellandse Zee plotseling op de stormachtige Oceaan terecht kwamen en het schip begon te slingeren.

Op de terug weg voeren wij vlak langs de rots Gibraltar. Deze rots doet dienst als vesting van de Engelsen en is ontzettend hoog. Zij beheersen daarmee heel de Middellandse Zee. Het begon nu al warm te worden. Sommigen gingen al heerlijk zonnen op dek. Zondag middag kon ik de Spaanse eilanden de Balearen al zien. Dit moeten prachtige eilanden zijn. De bergen in Spanje waren met sneeuw bedekt.
Nog eventjes varen en wij hadden onze eerste aanlegplaats bereikt.
Het was Genua. Het ligt prachtig tegen de bergen opgebouwd.

➖➖➖➖00000000➖➖➖➖

Genua.

Diep beneden me zag ik de stad liggen. De schepen, die in de haven lagen, leken wel speelgoed. In de verte straalde de vuurtoren haar licht uit. En duizenden lichtjes zag je tegen de bergen. Het was een fantastisch schouwspel.
Toen ik uitgekeken was, begon ik langzaam te dalen, dat was niet zo gemakkelijk gedaan. Als je op een duin staat, kan je regelrecht naar beneden, maar in de bergen moet je grote omwegen maken. Telkens zie je een steile diepte en dan moet je weer omlopen, net zolang tot je beneden bent. Ik ben ook naar de vuurtoren gelopen, dat viel niet mee. Toen ik er bijna was, liep de weg, waar ik liep dood op een steile afgrond.

Aan het einde van de weg zag ik een oude Italiaan staan. Ik probeerde met hem een gesprek aan te knopen. Maar dat wilde niet vlotten, daar hij geen woord Engels of Frans sprak. Wij moesten door gebaren elkaars gedachten proberen uit te drukken. Het enigste wat ik begreep was, dat een Italiaan graag van eten en drinken hield en dat hij op een kolenboot had gevaren. Hij wees me de weg naar de vuurtoren en de stad.
Ik moest een grote trap afdalen, die in de rots was uitgehouwen. Toen ik bij de vuurtoren aangekomen was ben ik de stad ingegaan. Het was daar prachtig.

Mooie boulevards met chique dames, die daar winkelden, het is één en al rijkdom daar. De mooiste en duurste spullen kan je daar kopen. Tenslotte kwam ik aan het einde van de stad en ben ik het strand opgegaan. Het strand bestaat niet zoals bij ons uit mooi zand, maar uit grote kiezelkeien. Voor de badgasten heeft men planken op deze stenen aangelegd, waarop zij tegen vergoeding kunnen zitten.
Na een poosje gelopen te hebben wilde ik naar het schip terug gaan. Langs het strand zag ik in de verte het vuurtoren-licht flikkeren. Ik besloot zo langs het strand daar naar toe te gaan. Maar dat liep heel anders uit dan ik gedacht had.

Na een half uur lopen over de grote kiezelstenen stuitte ik tegen een hoge rotswand, die ver in zee uitstak. Over die steile rots te klimmen, welke wel 50 meter hoog was, dorst ik niet te wagen, daar ik geen ervaren bergbeklimmer was. Om deze rots te zwemmen was ook een gevaarlijk karwei, want er stond een flinke branding, waar ik nooit zou uitkomen. Er was niets aan te doen, ik moest weer terug en dat moest gauw gebeuren, want de vloed kwam op. En het zou niet lang duren of ik zou door deze vloed worden ingesloten tussen de bergwand en de branding en meegesleurd worden.

Het was pikdonker en ik voelde mij van alle kanten ingesloten. Als er nu twee mannen van voren kwamen, die een overval op mij wilden, plegen, waar moest ik naar toe? Achter mij was de steile rotswand, rechts de zee met zijn eigenaardige ruwe branding en links ook een steile rotswand. Telkens tuurde ik in het donker of ik zulke kerels zag aankomen.

Ook de donkere rotswand moest ik in de gaten houden, want daar kon ook iemand zich verdacht hebben opgesteld in één of andere spelonk. Telkens meende ik wat te zien en zocht ik dekking door plat op de stenen te gaan liggen. Daar ik kleren droeg, die donkerblauw waren, konden zij mij nooit zo gauw zien liggen. Maar het was steeds gezichtsbedrog. Ik voelde mij een nietig wezentje tussen al deze rotsen en de machtige zee. Ik had zelf het avontuur opgezocht en moest maar zien wat er van terecht kwam.

Maar toch was ik niet bang. Een tweede keer zou ik het weer doen, daarin ben ik onverbeterlijk. Na een poosje gelopen te hebben kwam ik weer een beetje in de bewoonde wereld. Er was geen mens te zien, maar het was er toch veiliger, je kon hier gemakkelijker vluchten als het kritiek werd. Ik keek nog even achterom, naar de donkere rotswand en het strand, dat steeds smaller en smaller werd.

Hoe ik daartoe gekomen ben weet ik niet maar door de één of andere oorzaak kwam ik in een hotel terecht die leeg was. Ik wilde via het hotel de stad bereiken. Toen ik in de kamers rond liep om een uitgang naar boven te zoeken, zag ik ergens licht branden, ik ben toen maar gauw weggegaan, want ik voelde mij net een boef die kwam inbreken. Ik moest nog een half uurtje lopen langs het strand voor ik de boulevard kon bereiken.

Toen ik daar aangekomen was, had ik nog geen zin om naar het schip terug te gaan. Het was daar veel te mooi. Prachtige palmbomen en mooi ingelegen tegeltjes van allerlei kleuren. Onderweg kwam ik bij een kermis terecht, maar wat een verschil met in Holland. Als het daar kermis is, is het er stampvol, maar hier was er bijna geen mens te zien. Een teken, dat er armoede heerst in Italië.

Ik vond het nu de hoogste tijd om naar het schip terug te keren. Maar hoe ik ook liep nergens kon ik de haven vinden. Telkens kwam ik in de bergen terecht. Het leek wel een doolhof. Ik zag een klok al op over twaalf uur staan en nog steeds was ik niets opgeschoten. Ik zag het licht van de vuurtoren en probeerde daar naar toe te lopen. De weg draaide, ging naar boven en na een half uur kwam ik weer op dezelfde plaats uit. Ik sloeg een andere weg in en weer kwam ik voor de tweede maal op dezelfde plaats uit. Het was om er wanhopig van te worden en zo ging het de hele avond door. Ik heb op deze nachtelijke tocht Genua's mooiste bouwwerken gezien, die prachtig verlicht waren, maar door mijn vermoeidheid had ik er geen oog voor.

Op een eenzame weg aangekomen boven op een hoge rots zag ik een man staan, Ik besloot aan hem de weg naar de haven te vragen. Inplaats mij de weg te wijzen, pakte hij me bij de schouder en wilde mij een café binnensleuren een paar meter verder. Het café was gevuld vol met vrouwen en andere ongunstige typen.
Ik rukte mij los en holde weg en was blij dat ik ook daar goed van afgekomen was. Onderweg liep ik er over te denken, wat zijn bedoeling was om mij naar binnen te sleuren. Wilde hij mij dronken laten drinken om mij te ronselen voor het vreemdelingen-legioen of had hij andere bedoelingen met mij?

Ik dorst aan niemand meer de weg te vragen, want ik was bang dat hetzelfde zich zou herhalen. Onderweg kwam ik veel dronken Italianen tegen en moest denken aan de oude man, die tegen mij zei, dat een Italiaan veel van eten en drinken hield. Ik liep overal naar een politie-agent te zoeken, die mij misschien de weg kon wijzen, maar nergens was er één te vinden.
Tenslotte zag ik twee agenten staan, zij waren zwaar bewapend, met sten-guns en hadden een helm op. Italië is zeker een onveilig land, dat de politie er hier zo bij loopt, dacht ik. Ik vroeg aan één van de agenten waar de haven was, en gelukkig begreep hij mij en zei tegen mij dat ik steeds de tramweg moest volgen en dat deed ik dan.

Ik dacht dat ik al in de buurt van de haven was, maar ik was er nog lang niet. In de verte hoorde ik Hollands spreken, het bleken matrozen van ons schip te zijn. Een van de matrozen stond stomdronken tegen de muur, hij kon geen woord meer zeggen. Even te voren had hij gezegd, al stond de straat vol met wijnflessen ik drink ze leeg en nu stond hij om zijn moeder te roepen.
Toen de matrozen mij zagen kreeg ik een pakslag omdat ik nog zo laat buiten liep en vroegen waar ik vandaan kwam, ik vertelde hun de geschiedenis. Zij vroegen of ik de dronken matroos aan boord wilde brengen. Ik vond dat goed, een van de matrozen bestelde een taxi, die ons naar boord reed.

Vele gevaren had ik deze avond moeten doorstaan en misschien moest het grootste gevaar nog komen en toen heeft God gezegd nu is het genoeg en HIJ stuurde een taxi, die mij veilig aan boord bracht. Een Italiaan, die ons aan boord zag komen, moet wel gedacht hebben, dat wij alle twee dronken waren, de matroos liep zo te slingeren van dronkenschap en ik van de oververmoeiheid. De volgende morgen toen ik wakker werd, liep ik nog mank en kon ik amper mijn benen verzetten.

➖➖➖➖00000000➖➖➖➖

Koers naar het nabije OOSTEN

Langzaam gleed de Kust van Genua langs ons voorbij. Alle plekjes waar ik een paar dagen geleden alles beleefd had kan ik duidelijk zien. Na een paar uur stomen was de kust uit het zicht. Een dag later waren wij in de buurt van de Stromboli, een vulkaan. Urenlang stond ik in de richting, waar de vulkaan zich moest bevinden te turen, maar ik zag niets. Na een paar uren zag ik een rode gloed tegen de wolken, dat moest hij zijn. Een beetje dichterbij gekomen, zag ik een grote bergklomp van ongeveer 900 meter hoog, die uit zee oprees.
Het was een indrukwekkend gezicht. De donkere berg, die tegen de licht bewolkte hemel prachtig afstak, gaf om de paar minuten een prachtige rode gloed. Het was de enig werkende vulkaan, die ik op mijn reis ben tegengekomen en nooit zou ik dit schouwspel in de nacht vergeten.

Daar het te laat was om nog op te blijven, heb ik de straat Messina niet kunnen zien. Op de terugweg heb ik hem wel gezien. De Straat ligt tussen het eiland Sicilië, het eiland waar Michiel de Ruyter is gesneuveld, en het Zuideinde van de kaplaars; aan de ene oever ligt de stad Messina; aan de andere kant ligt de stad Regino. Als je daar 's-avonds doorvaart is dit een prachtig gezicht. Je ziet daar honderdduizenden lichtjes aan weerszijde van de oever. In de verte lijken het wel sterretjes, je ziet ze tot hoog in de bergen. Op het water, dat zwart lijkt door de duisternis, kaatst dat licht prachtig terug.

In de Middellandse Zee zag ik mooie vissen zwemmen. Zij kwamen op ons schip toe; het bleken dolfijnen te zijn, ze lijken veel op haaien en kunnen wel zes meter lang worden. Bij ons doken zij vlak voor de voorsteven op, om daarna weer snel te verdwijnen. Het opduiken geschiedt met een grote hoogte. Hun hele romp komt boven water uit en met een grote plof vallen zij weer in het water. Zo spelen de vissen telkens krijgertje met het schip. En nooit wordt er eentje overvaren, telkens zijn zij het schip te snel af. Zelfs snelle torpedojagers kunnen zij bij houden. Van hun spel krijg je nooit genoeg.

Na een paar dagen varen kregen wij de Egyptische kust in zicht en in de verte zag ik Alexandrië liggen, de stad gesticht door Alexander de Grote. Vroeger was zij het middelpunt van de Griekse beschaving, maar nu heerst er grote armoede en heerst er haat tegen alles wat Europeaan is.

Het Oosterse leven.

Iedereen kan zich wel het leven van een Oosterling voorstellen. Op schilderijen, wandkleedjes en platen uit een kinderbijbel, staat het Oosterse leven prachtig uitgebeeld. Heel wat Nederlanders zouden best zo'n tafereel eens willen zien b.v. een kleurrijke Arabier op een kameel in de woestijn of eens lopen in een Arabisch steegje met een prachtige blauwe lucht boven zich. Toen ik in Hamburg was en nog naar het OOSTEN moest, zat ik er al vaak naar te verlangen om zoiets te zien.

Het was 's-morgens vroeg toen ik de kust van Egypte zag opdagen. Het was een woeste kust, vol met rotsblokken en zand. Er groeide niets anders dan een paar palmbomen. Op de kust stond een flinke wind, zodat het water over de pier sloeg. Wij gingen niet voor de wal, maar bleven op stoom liggen.

Kleine bootjes kwamen de lading halen en brachten het dan naar de wal. Er kwamen twee wachtsmannen aan boord, die er voor moesten zorgen, niets van boord zou worden gesmokkeld. Bij het eten zat ik juist aan hun tafel. Nou, behoorlijk eten konden ze, als het niet met hun vork ging, deden ze het met hun handen. Een van de kenmerken van een Arabier dat het eten lekker smaakt is, dat hij dan flink smikkelt en smakt en goed zijn tanden laat zien en een paar boeren laten kan er ook nog wel bij. De Arabieren, waarmee ik aan tafel zat, deden ook zoiets en als ik hun aankeek, zaten zij verlegen en vriendelijk te lachen.

Na het eten kwamen de bootwerkers aan boord, allemaal Arabieren. Wat wij voor poetslap gebruiken, dragen zij nog als kleding. Hun kleren zien er verschrikkelijk vuil uit, de ene dag werken zij in de olie en de andere dag in de kolen, maar gewassen worden de kleren nooit. Schoenen dragen ze niet. Hun blote voeten zijn met een laag modder bedekt. Velen hebben een ontsteking aan hun ogen.
Ze doen niets dan de hele dag spuwen en het ruim ligt bezaaid met speeksel. Als je zo'n troepje mensen bijeen ziet, denk je wat hebben de mensen het in Holland toch beter, al lopen ze de hele dag te klagen.

Het is hoognodig, dat ook in het Oosten het leven van de lagere bevolking verandert en beter wordt. Wat hebben deze mensen aan hun leven, als ze klaar zijn met werken gaan ze weer naar hun holen terug om 's-morgens vroeg weer te beginnen. Een van de dingen, die je daar ook opvalt, is het gesprek tussen twee Arabieren.
Een Arabier kan nooit iets normaal zeggen, maar moet daar flink bij schreeuwen en maakt heftige armbewegingen daarbij. Dit is nu eenmaal het Oosterse temperament. In Holland kan men ook wel eens zo'n gesprek tussen twee Arabieren op de radio horen voornamelijk met Alfred van Sprangs reis langs de Noord-Afrikaanse kust. Een Arabier houd graag van snel opschieten. Als hij een zak kolen op zijn rug heeft loopt hij niet op zijn dooie gemakje er mee weg, maar rent er mee weg, gooit hem snel leeg om weer een volgende zak te halen.

Ik heb vaak naar zo'n tafereeltje staan kijken. In de ruimen gaat het even rumoerig toe; het is daar een lawaai en geschreeuw, dat horen en zien vergaat.

➖➖➖➖00000000➖➖➖➖

Het Suezkanaal.

Na een korte tocht langs de kust van Egypte kwamen wij voor Port-Said. Dit is de ingang van het Suez-kanaal. Het is er anders altijd mooi weer, maar toen wij er waren stond er een behoorlijke branding op de kust. In de haven moesten wij wachten tot 12 uur 's-nachts om dan in convooi door het kanaal te gaan.
Wij lagen tegenover de vissershaven. In de haven lagen een paar boeien en daar maakten wij ons schip aan vast De vissersscheepjes daar zijn met felle kleuren beschilderd, zoals rood, groen en geel. De voorsteven is ook prachtig beschilderd.
Verderop meer naar zee staat het standbeeld van Ferdinand de Lesseps, de man, die het Suez-kanaal ontworpen heeft. Meer landwaarts staat de vuurtoren, die wit is geverfd. Verder zag je nog een paar palmbomen en rijksgebouwen.

Al gauw kwam er een koopman opdagen met een snelle motorboot. Hij droeg een rode fez met een kwast er aan. Op zijn Hollands zei hij ons goede dag en kwam bij ons aan boord. Hij stalde daar zijn waren uit, die behoorlijk duur waren. Het bleek een koopman te zijn, die op alle Hollandse schepen kwam en vloeiend Nederlands sprak, al was hij een ras echte Egyptenaar.
Het is merkwaardig, dat je op de terugweg meer moet betalen voor de waren die je koopt, dan op de heenreis. Een tocht door het Suez-kanaal is een tocht vol afwisseling. Je ziet telkens weer wat anders.

Een lange weg met palmbomen en een gouvernementsgebouw. Dan weer een kale woestijn. In de verte zie je dan weer een oase.

Ik voer juist door het Suez-kanaal toen er onlusten in dit gebied waren. Je zag vliegtuigen boven het Kanaal vliegen en telkens maakten straaljagers een duikvlucht boven de woestijn om oproerlingen op te zoeken. Zware pantserwagens reden over de weg. Lange militaire colonnes kon je langs de wegen zien vliegen. Overal stonden tenten opgeslagen, die de soldaten herbergden.

Toen ons schip voorbij kwam, begonnen de Arabieren hevig tegen ons te schreeuwen. Ons schip had zo'n grote zuigkracht, dat de Arabieren hun scheepjes goed moesten vasthouden, anders werden ze zo naar ons schip toegezogen. Het kanaal heeft geen sluizen, het is 168 km lang en 12 meter diep. De bodem breedte bedraagt 60 tot 100 meter en de spiegelbreedte 95 tot op enkele punten 160 meter. Wij varen er ongeveer 18 uren over.

Het kanaal gaat door twee meren nl. het Timsah meer en de Bittere meren. Op de terugweg hadden wij een paar bootjes met Arabieren aan boord, waarvoor die aan boord waren weet ik niet.
Het had een paar dagen geleden gestormd en er waren een paar schepen in het kanaal op de kant gelopen en misschien had de kapitein voor de veiligheid bootjes met Arabieren gehuurd voor in nood het schip te kunnen laten vast maken.

Aan boord speelden deze Arabieren, de baas! Ze waren erg brutaal en gingen nergens voor opzij. Mij wilden zij voortdurend grijpen en ik liep nergens veilig aan dek. Ik moest noodgedwongen in mijn hut blijven 's-avonds. Bij het van boordgaan in Port-Said werden zij door ons behoorlijk uitgelachen. En met rotte appels nàgegooid. Toen ik juist naar mijn hut wilde gaan overhandigde de chef-kok mij een brief uit Engeland….

➖➖➖➖00000000➖➖➖➖

DE RODE ZEE.

Het Suezkanaal lag alweer achter ons. In de nabijheid lagen een paar kruisers en schepen, die nog naar binnen moesten. Wij voeren nu in de Golf van Suez, aan de linkerkant lag de Sinai en aan de rechterkant lag Egypte. De Rode Zee lijkt op de landkaart erg smal, maar toch kun je als je in het midden vaart geen land zien. In het midden van de zee zie je af en toe een rotseiland, met een vuurtoren erop. Zo'n vuurtorenwachter heeft een eenzaam leven op zo'n kaal rotseiland.

De Rode Zee is niet zoals zijn naam zegt: rood, maar gewoon blauw zoals alle andere zeeën. Hoe komen ze dan aan die naam? Misschien dat het zand aan de oever een rode kleur heeft, of het water bij zonsondergang of opkomst een rode kleur heeft. De Rode zee is bekend door het verhaal uit de bijbel, waarbij de macht van Farao ten onderging. Al de twee keren, dat ik er door gevaren ben is het er niet warm geweest, je zou haast zeggen koud. De Rode Zee is berucht door zijn grote hitte, niemand kan het dan aan dek uithouden. En gaat hij toch aan dek, dan heeft hij kans dat hij verbrandt

Het einde van de Rode Zee is gescheiden van Arabië en Afrika door Straat Bab el Mandeb. Bab el Mandeb betekent Straat der Tranen, omdat daar zoveel schepen zijn vergaan. Je kan daar de kust van Azië en Afrika zien. Door straat Bab el Mandeb zijn wij zo langs de kust naar Aden gegaan. Aden is een stad waar niet veel aan is.

Het is er kaal en je ziet er niets dan zand. Palmbomen groeien er niet. Deze plaats doet dienst als bunkerhaven. Alle schepen nemen hier olie aan boord voor de verdere reis. Daartoe zijn er allemaal olieleidingen in de haven aangelegd. Als je in deze haven ligt, komen er onmiddellijk kleine bootjes langszij, waar je allerlei mooie spullen kan kopen. Prachtige wandkleedjes en overhemden enz. kan je daar kopen. Als er een matroos voorbij loopt en telkens naar de spullen kijkt schreeuwt hij “Jij kijken en niet kopen" met een typische Arabische klank.

De Arabieren, die hier wonen zijn heel anders als die in Egypte. Ze zijn hier veel donkerder van huidskleur. Hun kleren zien er veel beter uit, ook hier kan je het Oosterse leven goed opnemen. Je ziet hier de Mohammedanen met hun gezicht naar Mekka gericht bidden. Het is een aardig gezicht om zoiets te zien. Een Arabier met een grote tulband om, die telkens op zijn knieën valt en een woestijn, die door zon in goud wordt omgetoverd.

Het eten aan boord.

Het eten aan boord is prima; elke dag vers brood en geen grauw brood, maar witte brood met grote brede sneden. De belegging is ook goed; je kon kiezen wat je wilt: jam, kaas worst stroop enz. ; soms is er ook ham. Tweemaal per week krijgen we een ei. Zondags hebben we altijd krentenbrood; vlees hadden we zoveel als we wilden, we kregen zoveel, dat we het niet eens meer lusten.
's-Morgens voor het ontbijt kregen we een bord pap.
's-Middags vóór het middag eten een bord soep en 's-avonds vóór het avondeten een bord soep en wat gebakken aardappelen of een koude schotel.
Vrijdags was er altijd vis, bokking, gebakken vis, zure haring en soms sardines in blik.

De koks in de keuken hadden het erg druk. Er waren maar drie mannen: de chef, de bakker en de slager. Het waren echter prima vaklui. Om half zes was het beginnen en acht n.m. waren zij klaar. Ze moesten het zwaarst werken van allen aan boord. Als iedereen Zondags vrij had, moesten zij nog voor een extra Zondagshapje hard werken. Maar als het buiten hard vroor of regende boften zij, want dan konden zij heerlijk bij het warme fornuis blijven.

De keuken was modern ingericht, alles ging electrisch. Je draaide maar een paar knoppen om en je kon de gewenste warmte voor de oven krijgen. Een aardappelmachine stond er en verder een hoop materialen waar ik geen wijs uit kon worden. Vlug en handig konden deze koks werken; ze moesten overal verstand van hebben: van kalkoenen boutjes tot varkenslapjes.

Wij hadden passagiers aan boord, die hoge eisen stelden. Daarvoor moesten prima schotels worden gemaakt. Zij aten van alles tot kreeft toe. Uit grote aardappels werden voor hun kleine aardappeltjes ter grote van een knikker gesneden. Alles moest even klein en fijn wezen. Waren zij zeeziek, dan had ik wat te doen, want ik kreeg meestal wat van die lekkernijen.

Op een keer stond ik voor het kombuis te kijken; ik zag heel wat gebak staan, die over gebleven waren. De bakker vroeg aan mij, of ik ze wilde hebben, maar ze waren een beetje zuur; ik zei, dat het niet erg was, maar voor alle zekerheid rook ik toch aan en gelijk kreeg ik een tik, zodat het op mijn neus bleef zitten. Ik was er in gelopen, ze waren helemaal niet zuur.

Ik heb daar aan boord veel te veel van het goede gehad. Thuis lustte ik haast niets meer, tot de honger mij noodzaakte te eten. Het enigste wat thuis beter is zijn de aardappelen. Veel Indische gerechten hebben wij daar gegeten, zoals nasi goreng met bakken spiegeleieren en sardines.
Aan boord zijn wij drie maal van bakker veranderd: de eerste kreeg ruzie met de Javanen en is van boord gegaan in Rotterdam; de tweede werd ernstig ziek; toen kregen we een derde, die een handig en snel kereltje was met veel activiteit. Er wordt altijd over matrozen en zeelui gepraat. Maar de meesten vergeten, dat koks ook zeelui zijn, die niet gemist kunnen worden. Zij staan achter een gloeiende oven met stormachtig weer en het valt niet mee om in de tropen een hele dag in zo'n keuken in touw te wezen daar je hier dubbele hitte hebt.

➖➖➖➖00000000➖➖➖➖

Ontmoetingen met Koreavrijwilligers.

Koreavrijwilligers!
Hierbij denkt men aan ruw uitziende mannen, die bezeten zijn met bloedlust en niets liever doen, dan moorden en plunderen. De mensen, die zó over deze mannen denken vergissen zich lelijk. Er zijn onder deze mannen reuze vrolijke kerels bij, die altijd een grapje weten te vertellen. Waarom gaan ze dan toch vechten? Ja daar zijn heel wat redenen voor.
De een is een avonturier en hoopt later als dank voor bewezen diensten aan de Verenigde Naties naar de U.S.A. te emigreren.
De andere is verbitterd en kan geen werk in Holland vinden, dan maar vechten denkt hij.
De derde voelde het als zijn plicht daarheen te gaan.
En zo zijn er nog veel meer redenen waarom zij naar Korea gaan.

In Holland worden zij minachtend aangekeken en beschouwd zoals vroeger de kolonialen en soms hoort men van iemand zeggen, die niets kan en niets weet: "Hij is geschikt voor Korea" M.a.w. in Korea zit het uitschot van de maatschappij. Maar geen van deze mensen hebben ooit gerealiseerd wat deze kerels moeten doorstaan.
Het is erg gemakkelijk om dit te zeggen, als men heerlijk achter de kachel zit een krantje te lezen, terwijl deze mannen in de kou lopen en alle gevaar trotseren.

Ik heb zelf in de buurt van Korea gevaren en weet wat deze kou is. Als je naar de sterren keek begonnen je ogen van de kou te tranen, zodat je niets zag en zulke kou moeten deze mannen óók doorstaan en dan nog angst, want het moet iets verschrikkelijk wezen, als de Chinezen toeterend op hoorns en huilend als wolven op je af komen. Uitschot van de maatschappij zijn deze kerels niet. Het zijn steunpilaren van onze maatschappij.

Als zij er niet waren, wat kwam van onze vrijheid terecht? Niets toch. De Russen hadden dan geheel Korea bezet, China en vandaar uit Indonesië om een sprong op Australië te wagen. Precies als de Japanners in 1942 en niemand verzet zich ertegen. Tot ze het Westen komen bezetten, dat gaat ook gemakkelijk, want niemand biedt tegenstand.

Allemaal zitten ze heerlijk een krant je achter de kachel te lezen. Totdat ze zeggen, als ze door de Russen een paar jaar bezet zijn geweest en hun vrouw en kinderen vermoord zijn en de goederen geroofd zijn: "Wij hebben ons een klein beetje vergist". Maar dan is het te laat. Vóórkomen is beter dan genezen, zegt het spreekwoord en daarom moeten wij onze mannen in Korea respecteren.

De eerste dagen, dat ik bij de Lloyd in dienst was, kwam er een Amerikaans troepenschip de haven binnen lopen, met Belgische en Hollandse Korea-vrijwilligers aan boord. Ze werden verwelkomd door een Belgisch muziekkorps en .... Prins Bernhard in eigen persoon. Je kon aan hun gezichten zien, dat ze blij waren, dat ze naar huis konden gaan. Ze waren opgewekt en vrolijk en er was een goede kameraadschap onder hen. Buiten de poort stonden moeders, verloofden en vrouwen hun op te wachten.

Van Japan naar China kregen wij een Koreavrijwilliger aan boord, die gewond was geweest. Hij was matroos op de Jan van Galen en gewond geraakt bij een van de vijandelijke acties op de kust. Hij werd naar het ziekenhuis te Tokio vervoerd. Daar werd hij uitgekozen om met een paar andere een reis om de wereld te maken op kosten van Amerika.
Daarover deed hij de sterkste verhalen, waarvan ik niet veel van geloofde. Aan tafel moest hij eten met voorname passagiers, maar daar hij zich niet behoorlijk wist te gedragen werd hij door de hofmeester van tafel verwijderd, zodat de matrozen bij ons aan boord er schande van spraken. In Hongkong waren wij hem gelukkig kwijt.

In Aden moesten wij even bunkeren, pal tegenover ons lag een Amerikaans troepenschip. Een paar kleine bootjes gevuld met soldaten kwamen naar ons schip toe. Bij ons aangekomen stapten de soldaten aan boord. Ze werden bij ons gul onthaald. Ik ging gauw een blikje melk bij de kok halen en zorgde voor goede koffie en ze lieten zich heel wat kopjes inschenken.

Het waren reuze aardige lui, deze soldaten. Van hun gesprekken kon ik niet veel volgen, daar ik telkens weg moest wegens werkzaamheden, wat erg jammer is. Ik kon alleen opvangen, dat het eten aan boord van hun schip slecht was en dat ze een gruwelijke hekel aan een Amerikaan hadden. Eén van hen, een dikke soldaat met een scheve neus, vroeg aan mij of ik niet aan bier wist te komen. Ik verwees hem naar de kok. En die zorgde er wel voor dat ze niet met ledige handen weg behoefden te gaan. Overal uit hun zakken puilden de bierflessen. De dikke soldaat had alles betaald, maar kon niet alles meenemen, zodat zijn kameraden ook een paar flessen moesten dragen. Maar toen deze de flessen hadden, zeiden ze tegen de dikke soldaat, dat ze de flessen nu lekker voor hun zelf hielden. De "dikke" werd kwaad en begon daarover ruzie te maken, wat niet zo ernstig was, want 5 minuten later stonden ze weer met elkaar te lachen.

Toen het tijd was om te vertrekken riep de "dikke" een Arabier in een boot je om naar het Amerikaanse schip te gaan. Ze stapten in het kleine boot je en verzochten de Arabier snel voort te maken. De "dikke" ging languit lui in de boot zitten. Een tweede bootje naderde, er bleek een Arabier in te zitten, die drank verkocht, wat verboden is. Toen de "dikke" de kruikjes in de boot zag liggen kwam hij plotseling overeind en wilde een greep doen in het kleine boot je, naar de kruikjes. Daarbij helde het bootje, waarin hij zat, zo sterk over, dat het bijna omsloeg.
De Arabier die het boot je bestuurde ging hevig te keer. De "dikke" trok net een gezicht alsof hij zeggen wilde: "ben je bang broer?” Toen de drank-verkoper zag, dat er niet veel animo voor zijn drank was, ging hij weg.

Bij het van boord gaan, moeten de soldaten nog wat sigaretten hebben gegeven aan iemand, als dank voor hun genot en gastvrijheid en de koffie, waar ook mijn deel bij was. Maar daarvan heb ik nooit wat van gehad, daarbij ze stiekem voor zichzelf hield en ik er pas achter kwam toen ze op waren. De soldaten, die bij ons aan boord waren geweest, waren zeer nette lui en hadden een nette spraak over zich en wisten zich goed te gedragen. Het bleken geloof ik onderofficieren te zijn.

Toen ons schip het anker ophaalde en vertrok stonden duizenden soldaten op het Amerikaanse troepenschip te kijken en onder hen kon je onmiddellijk de dikke soldaat herkennen, die breed met zijn armen stond te zwaaien maar ons.
Wij gingen veilig naar huis.
Zij gingen het gevaar tegemoet en nog steeds denk ik, zouden zij het gevaar overleefd hebben of zijn zij voor heel hun leven verminkt.

➖➖➖➖00000000➖➖➖➖

Kerstmis aan boord.

Kijk es, Kees, is dat geen mooi gezicht, zei de bakker tegen mij en hij wees op het kerst banket, dat hij had bestrooid met witte poedersuiker. Het is net een wintergezicht, vervolgde hij. Ja, daar had hij gelijk in en het deed me denken aan Holland met zijn besneeuwde velden en huizen.
Maar toch kon ik niet in een Kerststemming komen. Kerstfeest in de tropen is heel iets anders dan in Holland. In Holland heb je de kachel aan en dampt er heerlijk de chocolademelk en branden de lichtjes in de kerst boom prachtig. Alles zit gezellig thuis, waar het warm is.De radio speelt mooie Kerstliederen.

In de tropen, daar gloeit heet de zon en de mensen zitten daar niet thuis, maar lopen heerlijk in hun tropencostuum de boulevards op en af. Daar klinkt geen Kerstmuziek, maar overal galmt de dansmuziek. Daar heerst geen Kerstsfeer. 's-Avonds voor Kerstmis ben ik naar de brug gegaan en heb daar tot 's-nachts half twee gestuurd. Toen ik weer naar beneden ging, hadden enkele matrozen, de messroom prachtig met Kerstklokken en slingers versierd. Om de lampen hadden zij rood papier gedaan, waardoor de messroom in een rood licht gehuld werd.
's-Morgens vroeg had ik al ruzie met een paar collega's van mij om een Kerststal. Ik moest voor mijn mannen, die uit acht personen bestond, een zeker aantal hebben. Maar nu pakte hij te veel, waardoor ik te kort kwam en dat liet ik niet op mij zitten.
Een olieman, die in de gaten had, dat ik er niet bijzonder opgewekt uitzag, vroeg waarom ik niet in stemming was. Ik gaf hem in het kort de verklaring.
De hele dag liep ik mij te vervelen, een radio was er, maar deze stond niet aan, zodat het een doodse boel was. Een paar matrozen zaten te kaarten in de mooi versierde messroom. Ik besloot naar de brug te gaan om te sturen en daarmee heb ik de tijd doorgebracht.

's-Avonds moesten we in de verzamelzaal komen om een Kerstpakketje in ontvangst te nemen. De pakketjes waren afkomstig van zeemansvrouwen en andere personen, die iets voor zeelieden over hebben. Het pakketje, dat ik had was afkomstig van een zeemansvrouw uit Maassluis. Bij het pakketje was een blaadje bij met Kerstverhalen. Na het uitreiken van de pakketjes begon de Kerstmaaltijd. De tafels waren prachtig versierd met Kerstpapier. Op deze tafels stonden de heerlijke gerechten, zoals konijnen, appelmoes en heerlijke soep, De bemanning deed zich te goed en ik zelf ook. Ik kon zoveel konijn eten als ik wilde. Ondanks de maaltijd zeer goed te noemen was, heerste er geen Kerstsfeer. Na de maaltijd zocht iedereen zijn hut op en bleef daar heel de avond zitten.
Gezellig bij elkaar zitten en mooie kerstverhalen vertellen was er niet bij. In de messroom stonden alleen maar de bordjes met afgekloven konijnenbeentjes.

Ik ben maar vroeg naar bed gegaan, omdat er toch niets te beleven was. Er is maar één vermaak aan boord met Kerstmis en dat is de drank. Ik lag al een poosje in mijn bed, toen met een klap de deur open ging. Mijn hutmaat, die pas 16 á 17 jaar was kwam stom dronken de hut binnen. Allerlei wartaal stoot te hij uit. Een paar minuten bleef hij zo in de hut slingeren.
Het was donker, maar toch viel er wat licht naar binnen door de patrijspoort. Op tafel stond een flesje limonade, die ik van een matroos had gekregen. Wat te voorzien was, gebeurde, nl. hij pakte het flesje. Ik liet het maar begaan, want ik dacht hij krijgt die dop er toch niet met zijn vingers af. Maar tenslotte gelukte het toch.
Met een grote zwaai bracht hij het flesje aan zijn mond en nam een slok. Krijg toch nou de ….. dat is limonade, zei hij en met een woedende zwaai gooide hij het flesje buiten boord in zee. Toen hij de plof in het water hoorde, zei hij op zijn Maleis: “tabeh". Toen hij dit gedaan had, nam hij een koude douche en kroop toen in zijn bed.

De volgende morgen werd hij met veel kabaal zijn bed uitgetrapt. Dat was zijn Kerstmis. Gezellig was dat niet, maar gelukkig went alles, óók dàt. Terwijl ik dit schrijf spelen Kerstliederen door de radio. Mooi klinkt het vrede op aarde, terwijl aan boord de haat heerste en ik op zee de oorlogsbodems naar Korea kon zien jagen met dreigende kanonnen. “ Heerlijk klonk het lied der Engelen", speelde de radio hier.

In dancings aan havensteden klinkt schel de stem van Doris Day.. Dat is Kerstmis voor mensen op de grote vaart. Of dit op alle boten zo is, weet ik niet. Het ligt meestal aan de bemanning en aan de gezagvoerder.

➖➖➖➖00000000➖➖➖➖

De jaarwisseling.

“Kees moet je een oliebol hebben?” zei de slager tegen mij. "Graag", zei ik en ik was de eerste die een oliebol proefde aan boord. Hij was overheerlijk. Maar tegelijk had de slager mij te pakken. Even daarna zei hij, ga je mee ijs maken in het vriesruim. Ik kon dit aanbod niet afslaan, nadat ik die oliebol gekregen had.
Wij stapten naar beneden naar de vrieskamer. Ik liep de hele dag te snakken naar koelte, maar nu had ik het zo koud, dat ik graag naar boven wilde gaan. Maar eerst moest het werk af. Ik draaide of mijn leven er van afhing, om warm te blijven. Het ijs was heerlijk en werd op Nieuwjaarsdag opgediend.

De Oudejaarsavond naderde. Ik bracht de avond door in de hut van de chefkok en werd daar heerlijk door hem getracteerd. Wij deden zelfs een wedstrijd in het gebakjes eten. Ik was zo vol en misselijk, dat ik mijn bed maar ben ingekropen.

Twaalf uur.

Ons schip gaf drie stoten op zijn fluit. Zij klonken eenzaam over de oceaan. Niemand hoorde het, dan alleen de bemanning van ons schip.

De slager kwam mijn hut binnen en trapte mij onmiddellijk mijn bed uit en wenste mij een Gelukkig Nieuwjaar toe en ik wenste hem van harte hetzelfde. Ik ging de andere bemanningsleden ook Nieuwjaar wensen. Sommige wilden geen hand hebben en bleven onverschillig. Ik geloof dat dit komt omdat ze een soort heimwee hebben. Ze zitten liever met deze dagen thuis en nu bestaat er voor hun geen Nieuwjaarsdag omdat zij eenzaam op de grote Oceaan zitten.

De schrijver vroeg of ik in zijn hut wilde komen. Ik deed dit, daar hebben we samen wat over de toekomst gepraat. Hij zei, dat ik stuurman moest worden en weer naar school moest gaan. Ik was dat nog helemaal niet van plan, maar later ben ik toch van inzicht veranderd en naar school gegaan. Daar hij ook verpleger aan boord was, praten wij ook wat over de geneeskunde en liet ik hem een boekje van de E.H.B.O. zien.

Een paar hutten verder klonk dronkenmans gezang. Hij waarschuwde mij er voor, dat ik nooit zo iets zou doen. Zelf was hij ook geen drinker en menig keer heb ik hem een biertje zien weigeren; dat neemt niet weg, dat hij op zijn tijd ook eens een glaasje nam. Om een uurtje of één ben ik opgestapt en naar bed gegaan.
Mijn gedachten gingen even naar Holland. Ik rekende uit hoe laat het daar wel zou zijn. Het moest daar nog twaalf uur worden. Ik had een rustige avond, hier hoorde je geen rotjes en vuurpijlen knallen. Je hoorde alleen het golf geklots langs het schip.

In Holland was het misschien koud en hier was het heerlijk warm. Met mijn gedachten in Holland ben ik tenslotte in slaap gevallen. De volgende morgen was ik weer vroeg bij de hand.

Van Aden naar Singapore.

Wij hebben een lange tocht voor de boeg. Negen dagen achter elkaar stomen, zonder ophouden. Op deze tocht zag ik voor het eerst de vliegende vissen. Ik dacht eerst, dat het een troep vogels waren, maar toen zag ik dat het vliegende vissen waren. Een paar keer kwam er één bij ons dek. Zo'n ding kan je niet in een aquarium houden, want dan vliegt hij er toch uit. Je zou er eerst een kooitje omheen moeten zetten.

We varen in een tropisch klimaat, de dekens zijn opgeruimd en we slapen maar onder lakens. De deuren en patrijspoorten staan open en de windmolens draaien in onze hut om koelte te brengen. 's-Avonds kan je naar een mooie sterrenhemel kijken. Het Orion gesternte staat recht boven je hoofd. Soms komen wij een paar schepen tegen, maar voor de rest blijft alles kalm.

Op deze tocht hebben wij Kerstfeest en Nieuwjaar gevierd. Na vier dagen varen zagen wij de vuurtoren van Colombo. Op de terugweg zouden wij deze plaats aandoen. Zondag voeren wij langs de kust van Sumatra, Atjeh, waar generaal van Heutz met zijn mannen heeft gevochten, zag ik in de verte liggen.

Een paar bootjes met inlanders voeren langs de kust. De Westkust van Sumatra is bergachtig, maar de Oostkust is vlak. Zij is bedekt met grote oerwouden, die je als een groene streep aan de horizon ziet.
Wij voeren nu tussen Sumatra en Malakka, de zee hiertussen is spiegelglad. Geen zucht je wind staat er. 's-Avonds konden wij in Singapore zijn. Wij konden nog niet de haven binnen en bleven op de rede liggen. Daar kwamen kleine bootjes, die de goederen van ons schip kwamen afhalen.

➖➖➖➖00000000➖➖➖➖

Singapore - Port Swettenham - Pinang

Schoenen hebben moet ik en schoenen hebben zal ik, dacht ik bij mij zelf bij aankomst te Singapore. Maar dat was gemakkelijker gezegd, dan gedaan, want ik mocht alleen niet van boord. Dat was te gevaarlijk, zei de bootsman. Ik moest dus iemand zoeken, die met mij mee wilde. De lichtmatroos voelde er wel wat voor en zo gingen wij samen ’s-avonds in het donker op stap.
Ons schip lag een eind van de stad en daarom besloten wij per bus te gaan. Dat was een avontuurlijk ritje. Een bus vol met zwarten, die je met hun met bloed doorlopen ogen, aankeken. De bus reed met een ontzettende vaart door de tropische donkerte. Ergens in de stad aangekomen zijn wij uitgestapt. Ik wist zelf niet waar wij uitgestapt waren.

Een schoenenzaak was spoedig gevonden en nu moest ik nog mijn overige geld opmaken. Wij zijn toen een deftig hotel binnengestapt en hebben daar heerlijk in feauteuils onder de palmbomen Coca Cola gedronken. Het was daar heerlijk; geen drukte, alleen maar een radio, die enige Indische liedjes ten beste gaf.
Na een hele tijd daar gezeten te hebben, zijn we opgestapt. Het was nog een grote drukte in de stad. Overal zaten handelaren langs de weg, die bananen en andere heerlijkheden verkochten.
Wij hadden geen geld meer bij ons om met de bus terug te gaan en dus waren wij verplicht met lijn twee [de benenwagen] te gaan. Wij moesten één lange weg aflopen, onderweg kwamen wij een troep jongens tegen, die ons onderste boven wilde rijden.

Het enige wat we doen konden is rustig doorlopen en geen notitie van hen nemen en afwachten wat er komt. Gelukkig liep het goed af, zodat er geen messen behoefden getrokken te worden.
Bij mijn terugkomst heb ik Singapore van een andere kant bekeken. Ik ben toen niet de stad ingegaan, maar wat in de omgeving gaan dwalen. Het was op een Zondagmiddag, over een paar uur zou het schip vertrekken. Ik verveelde me een beetje en besloot op een hoge heuvel, te gaan beklimmen. Deze tocht is de fijnste, die ik ooit gemaakt heb. Het ging door mooie lanen met palmbomen, waar de villa's van de Europeanen stonden.

Het was daar één lustoord.
Ik ging langs een dessa, waar de kinderen speelden in het hoge groenen gras Je zag de mooiste en prachtigste bloemen, die fel afstaken tegen het gras, De cocospalmen groeien aan de weg, als bij ons de kersenbomen in de Betuwe Ik kon niet genoeg van het Inlandse landschap krijgen en stil leefde in mij de hoop, zodra ik de kans kreeg daar te gaan wonen.

Eindelijk was ik op de hoge heuvel aan gekomen, die ongeveer 400 meter hoog is De haven was helemaal in de diepte gelegen en de schepen leken wel speelgoed. Nu moest ik gauw terug, want het zal niet lang meer duren of het schip zou vertrekken. Ik had de weg nog goed onthouden, want verdwalen zou fataal geweest zijn voor mij.

Weer nam ik de omgeving goed in mij op. De bloemen, de palmbomen, de zwartjes, de dessa's enz. Het was één paradijs, waar je liep. De temperatuur was heerlijk, wel warm maar niet benauwd. De dampen van bloemengeuren stegen op. Ook kon je er prachtige vogels zien; de wegen, die er zijn aangelegd, zijn asfalt, zodat je daar heerlijk kan fietsen.

Ik moest nu snel doorlopen, anders zou het schip vertrekken, het laatste eindje heb ik maar gehold, gelukkig kwam ik nog op tijd. Singapore lag achter ons, nu gingen wij naar Port Swettenham [Port Klang].

We moeten een heel eind landinwaarts varen. Wij zaten nu met recht in de rimboe; wij konden niet van het schip gaan, want er was geen huis te bekennen, alleen maar loodsen. De avonden waren hier heerlijk; ik ging altijd naar de voorpiek, die hoog boven de bomen uitstak.

De bossen waren daar zeer laag, maar ondoordringbaar. Op de voorplecht kon ik over de bossen heen zien en de zon onder zien gaan in zee. Daar zat ik elke avond. De zon ging bloed rood onder. De lucht was nu rood en het water was ook rood. Langzaam werd het rood minder en verscheen de eerste ster aan de hemel. De millioenen muggen in de bossen begonnen te zoemen. Het was een gegons van jewelste, zo ging hier elke avond voorbij. Avonden, die heerlijk en rustig waren. Het gieren van winchen en slaan van laadbomen en schreeuwen van inlanders hoor je hier niet meer. Alles slaapt, om morgen weer met volle kracht te gaan werken.

De volgende plaats, die wij aandeden was Pinang. Een poosje geleden hadden zij hier op een stuurmansleerling geschoten, en een paar matrozen, waardoor er een paar doden zijn gevallen. De kapitein liet met het oog op de veiligheid dit weten aan de bemanning. De bemanning was nu gewaarschuwd.

Het schip lag op de rede, in de verte kan je het stadje Pinang zien liggen Het was daar fantastisch warm, alles wat je beet pakte was gloeiend heet. Nergens kon je aan dek gaan zitten; de zee leek wel zilver, zó blonk ze en je kreeg pijn in je ogen door im het zonlicht te kijken.

De kust was prachtig gevormd; mooie bergen kon je zien, tegen een tropische blauwe lucht. Bootjes met inlanders voeren heen en weer. In de verte zag ik een paar prauwen langzaam over het water kruipen. Er stond bijna geen wind. Ook hier krijg je het gevoel in de tropen te zijn. Ik had graag de stad en omgeving willen gaan bezoeken, maar kreeg daar geen kans voor.

Toen ik bij het lossen stond te kijken, kwamen een paar negers op mij af. Zij maakten een praatje met mij, ze vroegen of ik bleef wachten, dan zou den ze even een kameraad gaan halen. Ze kwamen met een beul van een neger terug; ik vroeg hoe hij heette, in het Engels antwoordde hij: "Mijn naam is olifant". Hij wilde met mij vechten, ik ben toen maar gauw weggegaan, anders zou het verkeerd met mij kunnen aflopen.

Na een paar dagen hier gelegen te hebben, zijn wij vertrokken op weg naar Ceylon.

➖➖➖➖00000000➖➖➖➖

Heimwee

Tragisch en droef klinkt de stem van de zanger door de radio. Het gaat over een jongetje, dat varen wilde. Net zoals alle zeelui wilde hij zijn moeder bij het vertrekken uit Rotterdam geen zoen geven. Het leven aan boord kan hij niet aan. Hij werd zeeziek en kreeg elke dag een pak slaag. Het slot was dat hij stierf. Heimwee was de oorzaak.
Hij werd in een zeildoek genaaid en overboord gezet; de mannen ontbloten hun hoofden, als zij het lijkje in zee zien zinken.
Dat was het tragische einde van dit vers. Toen ik dat hoorde zingen, dacht ik, dat is geen sprookje, maar rauwe realiteit. Aan boord heb ik ook zoiets meegemaakt

Iedereen heeft wel eens last van heimwee en zou best wel eens een kijkje in Holland willen gaan nemen. Maar dat was een ander geval. De jongen werd zeeziek, waarvan ziek? Dat wist hij zelf niet; een week lang lag hij op zijn bed. Af en toe kwam de verpleger kijken, maar er kwam geen verbetering in de toestand. Op een avond kwam ik de hut binnen, hij lag vreemd te schokken, alsof hij op sterven lag. Ik probeerde of ik er wat aan doen kon, maar nergens reageerde hij op. Ik ging de verpleger halen, maar deze stond ook machteloos. Hij vond het kritiek worden en haalde de kapitein erbij. Deze heeft hem onmiddellijk naar boven gebracht in één of andere hut. De bootsman, die kwam kijken in onze hut, zag hem niet meer in zijn bed liggen. Hij dacht dat hij in radeloosheid over boord was gesprongen.
Hij alarmeerde alle matrozen en met lantaarns zochten zij het hele dek af. De bootsman was blij, toen hij hoorde, dat hij door de kapitein was weggehaald.

Hij leed aan een vreemde ziekte, die heimwee heet. Ik dacht, dat zo'n ziekte nooit zo erg was, maar nu ik het van nabij heb gezien, is dat iets vreselijks. Het lijkt wel een vliegende tering, niets meer kon de jongen door zijn keel krijgen en werd met de dag magerder. In een hele week had hij niets gegeten en leek wel een levend lijk. Wat was de oorzaak van die heimwee?

Vroeger liep hij tegen mij te pochen in Rotterdam, dat hij zo goed van huis kon en nu? Hij was in Zweden geweest voor gezondheidsherstel, maanden en maanden lang. Hij was in Oostenrijk geweest bij zijn grootouders en nooit last van heimwee gehad. Hij had mij er dikwijls genoeg voor uit gemaakt, dat ik heimwee zou krijgen en hij heeft nooit geweten, dat net omgekeerd zou wezen. In Zweden was hij vertroeteld door de verpleegsters daar. In Oostenrijk door zijn groot ouders, maar op zee?

Dag en nacht op je benen staan, nooit is er iets goed. De bemanning is veeleisend en vraagt bijna het onmogelijke. Dan is er weer slecht weer, laat klaar met je werk en doodmoe. Dan weer een moordende hitte in de tropen. Dan weer een grote eenzaamheid van de Oceaan. Dit alles trok hem aan hij kon er geen weerstand tegen bieden. De matrozen hadden geen medelijden en sloegen hem met een riem zijn bed uit als hij niet snel wilde opstaan. Het liep hem alles tegen aan boord, maar het kwam allemaal door zijn eigen schuld... Nu lag hij ziek. Ziek kon je het niet noemen, maar hij had alleen maar een vreemd gevoel, dat heimwee heet en waaraan je sterven kan.

De kapitein zag het gevaar in en haalde hem weg uit de omgeving van de matrozen. Na een week kon de kapitein gedaan krijgen, dat hij iets at. Was er geen verbetering in zijn toestand gekomen, dan had hij per vliegtuig naar huis gemoeten. Toen de kapitein vertelde, dat ze zo thuis waren, knapte hij een beetje Hij moest ont spanning hebben en daarom moest hij maar eens de wal op in Singapore, hij kwam weer net zoals vroeger aan boord terug. Zijn heimwee was weg!
Alleen maar de gedachte, dat hij spoedig thuis zou wezen, gaven de doorslag. Elke dag telde hij de dagen af. Dit is het geval van heimwee, dat ik heb meegemaakt. Met heimwee valt niet te spotten en het eerst wat gedaan moet worden is voorkomen. En dat is een gezonde geest aan boord.

Slecht weer op de Grote Oceaan

Grote blauwe golven met koppen schuim erop sloegen tegen het schip: Het schip slingerde van links naar rechts. Dan weer over een golf en dan er weer dwars door.
's-Middags was het al begonnen. Als je op een afstand door de patrijspoort keek, leek het net of het schip stil stond en de horizon telkens veranderde. Een paar werden er zeeziek, ze hadden een hele tijd in kalm water gevaren en nu werd het weer onstuimiger. In de keuken moest alles vastgemaakt worden; de keuken was spiegelglad van het vet, dat uit de pan liep, als het schip scheef ging. Op het vet werd zout gegooid, anders gleed je van de ene kant naar de andere of tegen een gloeiende oven. Het was nu moeilijk en zwaar werk in de keuken met zulk weer en als je er te lang bleef, werd je bijna ziek van de etenslucht en slingeren.

In de machinekamer viel het ook niet mee. Daar heerste ook een benauwde en bedrukte atmosfeer. Iedereen moest zich goed vasthouden, want een val in de machinekamer betekent, dat je ergens tussen de werkende machine delen terecht komt.
’s-Avonds, toen ik klaar was, ben ik naar de bak gegaan, dit is het voorste gedeelte van het schip.
Daar kon ik alles prachtig zien. Je zag het grote schip wegzinken en scheef gaan hangen en een poosje later op zijn zij zien blijven liggen. Dan kwam hij weer met een schok naar boven.
Oefenen om op mijn benen te blijven staan deed ik vaak, maar telkens tuimelde ik onderste boven.
Je had net een gevoel of je in een lift zat, die op en neer ging.
Je voelde je ineens in de diepte wegzakken, daarna weer met een ruk omhoog. Het schip lag gelukkig diep geladen, zodat de schroef niet telkens boven! water uitkwam.

De matrozen moesten aan dek treden om werk te verrichten. In bed is het slingeren een heerlijk gevoel. Het is net of een paar man je bed oppakken, dit scheef houden en dan weer neer laten ploffen. Het matras bestaat uit spiraalveren, zodat alles meeveert.
De volgende morgen, toen ik wakker werd, was het slingeren nog erger geworden. Door de patrijspoort kon je nu grote zeeën voorbij zien schieten. Er was veel water in de gangen gekomen en dit moest ik opruimen. Telkens hoorde je een geweldige klap tegen het dekhuis en kwam er weer water naar binnen.

's-Morgens bij het ontbijt stonden alle borden klaar, met worst en kaas enz erop. Eén grote zwaai van het schip en alle 50 borden lagen stuk op de grond. De grond lag bezaaid met plakjes worst en kaas.

Iedereen kwam kijken wat er gebeurd was, de koks uit de keuken ook. De jongen, die verantwoordelijk was, voor dit werk, was zwaar zeeziek en werd nog erger ziek, toen hij de ravage zag. Hij wist niet waar hij beginnen moest. De matrozen, die geen meelijden hebben met zulk een geval, schreeuwden waar hun eten bleef. Met vereende krachten hebben wij de rommel opgeruimd. Ik kwam in de pantry, daar was ook al wat gesneuveld.

Een ketel met gloeiende, thee, gleed rakelings langs mij heen en sloeg met een geweldige klap tegen de muur, al het emaille was eraf en er zat een deuk in. Bij het heen en weer gaan van het schip rolden al de pannen van het ene eind naar het andere eind. Toen kwam er weer een aluminium bedienblad naar beneden zeilen. Heel wat kopjes waren gebroken.

Ik had altijd naar slingeren verlangd, maar nu had ik er meer dan genoeg van. In onze hut was ook een grote ravage, alle stoelen sneuvelden, ze waren nl. onderste boven gerold, en twee grote mooie sneeuwballen uit Genua waren gebroken. Ik had alles in mijn kast goed vastgemaakt, zodat alles heel bleef. Ik was doodmoe, je werd van het ene eind naar het andere eind van de hut geslingerd. Ik kon amper op m'n benen blijven staan. Wilde je iets pakken, aan greep je weer mis. Tegen twaalf begon het schip te trillen. Het leek net wel een aardbeving, wat daar gebeurde, maar het kan ook wel zijn, dat de schroef doordraaide. Nog steeds bleef het weer aanhouden.
Van eten kwam niets, daar had ik het te druk voor. Tegen de namiddag werd het beter, als je over de reling stond, te kijken kon je de bewegingen van het schip prachtig zien. Ook op het dek lopen was interessant, het leek net of je in de duinen liep tegen een helling.

Al is het schip nog, zo groot, toch kunnen de golven het in beweging brengen. In het gebied, waar we nu voeren kunnen cycloons heersen. Een schip, die zo'n cycloon inraakt, draait in de rondte als een tol en loopt kans te vergaan. Wij hebben gelukkig zo'n cycloon niet meegemaakt. De Chinezen in hun kleine houten scheepjes dobberen heel rustig over de hoge golven. Volgens mij moesten er heel wat van deze scheepjes vergaan en heel wat Chinezen omkomen. Zij hebben geen radio aan boord, zij kunnen dus nooit weten, wanneer er storm komt.

Breekt zo'n orkaan los, dan is de zee een kokende massa. Je kan niets meer zien. Je ziet geen golven en geen: brekers. Alleen zie je het opstuivende schuim voorbij vliegen. Negen van de tien scheepjes komen bij zo'n storm om, denk ik. Herhaaldelijk lees je in de courant: "De Philippijnen door een wervelwind geteisterd, honderden doden".

Deze streek is berucht door zijn orkanen. Zoiets komt bij ons niet voor. Een heel enkele keer zoals Borculo, maar dáár is zoiets heel gewoons, Het is voor een ogenblik een prachtig gezicht zo'n woedende zee te zien en erop te varen, maar je wordt er doodmoe van en je verlangt weer naar kalm water of naar een haven.

Menigkeer sta ik naar de stormachtige Noordzee te kijken aan het havenhoofd. Het is een prachtig gezicht om het water over de pieren zien slaan of een reddingsboot dwars door de golven te zien varen om assistentie te verlenen aan een logger, die wil binnen komen en als ik dan zo sta te kijken denk ik aan ons schip, die ook zo door de golven ging. De golven van de Noordzee zijn korter, als die van de Oceaan,
De golven van de Oceaan kunnen wel 400 meter lang zijn en 15 meter hoog. Zelfs op de kleinste golven gaat het schip heen en weer, men noemt dat Oceaan deining.

Soms staat er helemaal geen wind en toch staan er grote golven, dit is een teken, dat er een storm geweest is, of er één in de buurt is. De toppen van de golven zijn dan rond en niet scherp en bedekt met schuim. Maar toch is zo'n deining gevaarlijk voor een schip. Vele schepen zijn door hoge golven in tweeën gebroken. Bij kleine schepen komt zoiets nooit voor. Deze slaan meestal lek en zinken.

De volgende morgen, toen ik wakker werd, voeren wij in bladstil weer, er was geen rimpeltje op het water te zien. In de verte lag Manilla.
De ene dag vaar je in hoge zeeën en de andere dag is het bladstil water. Dat is het vreemde, als je op een snelle boot vaart, die overal doorheen gaat.

———-0000000————

De Philippijnen.

De vorige avond voeren wij nog in een hoge zee en nu toen ik wakker werd, kan ik mijn ogen haast niet geloven. Ik zag dat de zee nu als een spiegel was. Tegen de horizon zag ik de bergen, het was een prachtig gezicht om deze bergen in de nevel te zien liggen.
Steeds verder voeren wij door de Philippijnen op weg naar Manilla. Na ong. drie uur hadden wij ons doel bereikt.
Wij voeren langzaam de haven binnen, de haven lag bezaaid met wrakken van schepen. Of ze getorpedeerd zijn of met opzet tot zinken zijn gebracht weet ik niet, maar het bood wel een triest beeld om zoveel schepen gezonken te zien liggen.
Zonder sleepboothulp kwamen wij langs de kade.
De valreep werd buitenboord gehesen en onmiddellijk kwamen de bootwerkers aan boord om met het werk te beginnen.
Toen ik een poosje langs het dek gekuierd had, kwam een Filippijn op mij af en maakte een praatje met mij. Hij vertelde, dat hij in Japan was geweest en zong een Japans liedje voor mij.

Op zijn arm had hij een graf getatoueerd met een kruis erop. Toen ik hem vroeg wat dat betekende, zei hij “dat is het graf van mijn moeder die pas overleden is”.

Ik maakte mijn rondje langs het dek verder. Ik keek over de reling en zag een paar vrouwen en mannen vissen. Ze haalden heel wat vis naar boven; de vis werd in stukken gesneden en gebakken. Prachtige passagiersvliegtuigen vlogen telkens over en er moest dus hier in de buurt een groot vliegveld wezen. Manilla ligt mooi naar binnen in de Manilla-baai.

Toen ik hoog op de bak zat, kon ik over alle pakhuizen heen de stad zien liggen. Prachtige Amerikaanse sleeën reden er rond. Het was zondag en je kon nu alle dames met hun kinderwagens in het park zien rijden.

Het was net zo'n drukte als bij ons op de boulevard des zomers. De witte huizen blonken als zilver in de hete tropen zon. De Philippijnen zijn een prachtige eilandengroep.
Het wordt vaak geteisterd door aardbevingen en orkanen en dan kan men in de krant lezen, dat er honderden doden zijn te betreuren.
Vooral Manilla heeft van deze cycloons en tyfoons zwaar te lijden. Het land is erg vulkanisch. ‘s-Avonds kan je er heerlijk langs de haven lopen en fijn op een meerpaal aan de kade zitten. Dan kan je pal in zee kijken.
Je ziet in de verte een paar prauwtjes langzaam door een avondwind je worden voortbewogen. In de verte steken de berggroepen zwart tegen de avond hemel af. Een vogel zweeft hoog aan de lucht, in de verte hoor je het geruis van een schroef van een schip, dat de haven binnenstoomt. De hemel wordt steeds donkerder, de bergen beginnen nu wat wazig te worden en het water wordt steeds dieper blauw. De ster Sirus verschijnt al aan de hemel met Orion. Het wordt weer een prachtige tropische sterrenhemel.

Alles is weer dood stil.
Het is romantisch hier.

Ik heb veel van de Philippijnen gezien. Toen ik naar Japan ging kon ik het hele eiland Loezon [Luzon] zien en toen ik naar Cebu ging kon ik alle zuidelijke eilanden goed waarnemen. Ik weet nog goed, dat we op een avond pal op een eiland voeren. We kwamen er steeds dichter bij en ik dacht als dat nog een poosje doorgaat gaan wij er dwars op. Maar vlak voor het eiland veranderde het schip zijn koers. Een van de mooiste eilanden is ook het eiland Cebu, waar ik op de te rugreis ben geweest.

Naar Japan.

Noordwaarts ging het, steeds verder. Met de dag begon de warmte af te nemen. De zee was diep blauw en zwermen vliegende vissen doken op. We voeren nu in de Grote Oceaan.

Op deze zee kreeg ik ruzie met een paar Rotterdammers en dat kostte mij een flinke messteek in mijn vingers. Ik moest dadelijk naar de verpleger om hem te laten verbinden. De verpleger zei, dat het een behoorlijke jaap was en vroeg wie het gedaan had, toen heb ik het hele relaas verteld. Hij zou onmiddellijk de zaak uitzoeken, maar daar ik geen getuigen had, kon ik niets beginnen, want ze zeiden heel rustig, dat ik mij zelf gesneden had.

Dicht bij Japan en Korea gekomen zijnde, dook er plotseling een vliegtuig op. Hij kwam met ontzettende vaart recht op ons schip af, het leek wel of de piloot krankzinnig was en zich te pletter wilde, vliegen. Iedereen, die op de bak stond, zocht dekking, zo snel als ze konden. Vlak bij de bak gekomen dook hij er onder door en scheerde over het water en verdween in de verte.

Het begon nu al behoorlijk koud te worden, het scheen wel te vriezen. We kwamen steeds dichter bij Korea. Ik kon nu wat van het oorlogsgeweld zien. Troepenschepen met tanks en kanonnen stoomden met volle vaart naar de grauwe kust van Korea. Kruisers, varend met kanonnen gericht op de kust, snellen naar het ongelukkige land. Vliegtuigen zoemden en ronkten hoog in de lucht. Je kon merken, dat het oorlog was. Het geluid van de vliegtuigen deed mij denken aan de oorlogsdagen van 1940-1945, toen ook zoveel vliegtuigen over kwamen om te bombarderen.

De volgende ochtend, toen ik wakker werd, zag ik de Japanse kust. 's-Middags om 12 uur konden wij er wezen. Het was behoorlijk koud, iedereen liep aan dek te springen van de kou. De lucht was helder blauw; om twaalf uur lagen wij aan de kade vast te Kobe. Op de kade zag ik de Japanse bootwerkers staan, dik gekleed waren ze. Schoenen droegen zij niet, maar zij droegen zoiets als een handschoen om hun voeten. Hun gezichten stonden strak; je voelde echt, dat je in Japan was. Het gezicht van een Japanner is uitermate gemeen. Dat blijkt wel uit de oorlogsjaren; ze worden niet voor niets het gele gespuis genoemd.

Ze hebben tijdens de oorlog vreselijk huis gehouden in Indonesië en ze hebben menig Hollands zeeman doodgeschoten op zee. Maar toch zijn ze hulpvaardig. Dat bleek wel toen ik een tafel moest opruimen, in een minimum van tijd was hij schoon en alles was keurig aangeveegd. Dat is een goede eigenschap van een Japanner, die ik nog nergens ter wereld heb gezien, tevens zijn zij erg beleefd.

Al spoedig kwamen er handelaren aan boord met thee serviezen. Ik heb er onmiddellijk één uitgezocht en gekocht. De spullen, die ze in Japan hebben zijn prachtig, je ziet daar te veel van het goede. Prachtige speeldozen en spaarpotten. Mooie schilderijen op zijde geschilderd en waaiers.

's-Avonds ben ik de wal op gegaan om Japan eens beter te bekijken. Ik bemerkte, dat het land veel te lijden heeft gehad van de oorlog. Alles was kapot, overal zag ik snoepkeetjes staan en overal zag ik lampions branden net of het feest was. Zo heb ik de hele avond in de kou gelopen. Toch was het er wel leuk, overal zag je lichtjes tot hoog in de bergen toe. De Japanners hebben mij met hun gluipachtige ogen eens aangekeken, maar ze deden mij gelukkig niets. Toen ik genoeg van het landschap en de stad gezien had, ging ik weer naar boord terug.

De volgende havenplaats, die wij aandeden was Jokohama. Daar hebben wij van top gevlagd, omdat Prinses Beatrix jarig was.. Je kon daar het sneeuw op de bergen zien liggen. Jokohama is de voorhaven van Tokio, de Japanse hoofdstad. Het land heeft veel te lijden van zeer zware aardbevingen, waarbij duizenden mensen het leven laten.

In Jokohama kregen wij een paar voorname mensen, passagiers, aan boord. Het waren een baron met zijn gezelschap. Verder kwam er nog een Korea-vrijwilliger aan boord, die naar China moest. De derde plaats, die wij aandeden, was Nagoya, veel van deze plaats kon ik niet zien, want het begon mistig te worden. Vanaf deze plaats begon de thuisreis.

Japan is een mooi land in de zomer, maar helaas het was winter en daarom heb ik daar weinig natuurschoon gezien. Japan is een sprookjesland, kijk maar op de theeserviezen, die uit Japan komen, ze houden allemaal iets romantisch in, en wijzen op de tijd, toen Japan machtig en groot was en er geen enkele blanke naar binnen kon dringen.

Het eiland CEBU.

Er kwam een klein schuit je aangevaren; ze had een ruwe bemanning aan boord. Sinds maanden hadden ze geen land gezien. Hun proviand begon op te raken en vele stierven aan de verschrikkelijke ziekte de scheurbuik. En nu zagen zij pas eindelijk land. Zij lieten even buiten de kust het anker vallen. De commandant beval een sloep in orde te laten brengen en deze te strijken, om voedsel aan de wal te halen en hijzelf ging ook mee." Ze hadden nog geen tien meter geroeid of daar werden zij overvallen door inlanders.

Hun aanvoerder werd gedood. Het was Magalheans. Hij was de eerste blanke, die op dit schone eiland sneuvelde.
Ongeveer 431 jaar later.
Weer ligt een schip even buiten de kust voor anker.

Ditmaal is het een grote stomer. Het schip wordt omsingeld door inlanders, precies als in 1521. Zij nemen een dreigende houding aan en proberen aan boord te komen, wat hun niet lukt, want het schip ligt als een machtige vesting op het water. Steeds pagaaien zij om het schip heen en uiten allerlei dreigementen en dreigen zelfs met messen.
Ik hing over de reling en keek naar het woeste gedoe van de inlanders. Ook naar mij kwamen ze en begonnen zij te dreigen. Bang behoefde ik niet te zijn, want ik stond hoog op het dek en daar konden zij niet opkomen.
Waarom nemen deze inlanders dan zo'n vijandelijke houding aan? Wel dat zit zo.
Toen het schip een poosje voor anker lag, kwamen twee inlanders aan gepeddeld in een holle boom in evenwicht gehouden door twee bamboestokken. Zij vroegen of wij sigaretten verkochten en boden hoge prijzen hiervoor. Even later kwamen er nog een paar en deze boden nog hogere prijzen, zodat het fantastisch was.
Wij vertrouwden het zaakje niet en dachten dat het geld vals was.
Er is maar één die aan boord verstand heeft van vreemd geld en dat is de scheepsklerk. Wij vroegen aan de inlanders of wij zo'n dollar biljet aan de scheepsklerk mochten laten zien om te kijken of ze vals was. Dat was goed. De scheepsklerk kon niet zien of het biljet vals was, maar gaf toch het advies om uit te kijken, want hij vertrouwde het ook niet. Bij het teruggeven van het biljet aan de inlanders gaf een matroos het juist aan de verkeerde terug. Het andere boot je van wie het dollarbiljet was, had niet in de gaten, dat het dollarbiljet al aan een ander bootje was teruggegeven. De inlander vroeg om zijn geld en wij konden het niet aan zijn verstand brengen, dat iemand het bij vergissing aan een andere had gegeven.
En zo kwam het dat de inlanders een dreigende houding aannamen en aan boord trachten te komen om wraak te nemen.

's-Middags moest er een sloep worden gestreken om voedsel aan de wal te gaan halen en moest bemand worden met een paar matrozen en de timmerman. De timmerman betrok een bedenkelijk gezicht, hij dacht dat zijn laatste uurtje was geslagen, want de inlanders konden nu gemakkelijk het kleine sloepje overvallen. Maar het was gelukkig een motorsloep. De motor werd aangezet en de sloep stoof dwars tussen alle inlanders door naar de wal.
Toen de inlanders geen kans zagen om wraak te nemen zijn zij weggegaan, we lagen nog steeds niet voor de wal.
In de verte kon ik het stadje Cebu zien liggen, daar achter lagen de bergen, begroeid met prachtige groene palmbomen.

Het stadje kon je in twee delen verdelen n.l.: de woningen, die op palen stonden en het moderner gedeelte met de dancings en andere vermakelijkheden. De paalwoningen was een alleraardigst gezicht, Je ziet ze wel eens op plaatjes met een Inlands landschap erop. 's-Middags drie uur lichtten wij het anker en gingen wij voor de wal. Nu kon ik het stadsleven nog beter zien. In tegenstelling met andere havens lagen wij hier niet in een haventerrein, maar gewoon langs de weg, waar de kinderen speelden en de auto's reden. Het eerste wat hier opvalt is dat er zo weinig auto's zijn, en die er zijn zijn prachtige sleeën van rijke Amerikanen.

Het vervoer heeft hoofdzakelijk plaats per karretje met eem ezel er voor. Aan zijn kop heeft de ezel een paar belletjes hangen, zodat je heel de het gerinkel van die belletjes en hoefgetrappel hoort.
Een troep straat jongens kwam aanlopen en gooiden steentjes tegen de scheepsromp, ik liet ze maar rustig gooien, want als ik naar ze toe ging om dit te verbieden had ik kans dat zij met z'n twintigen tegen mij zouden beginnen en één Hollander tegen zo'n troep Inlanders zou niet gemakkelijk te winnen zijn, want er waren behoorlijke knapen bij van zo'n jaar of achttien.
Ergens verderop hadden twee jongens ruzie en gaven elkaar op z'n Indisch een flink pak slaag en daarom heen stonden andere jongens ze door schreeuwen aan te moedigen.

Handelaren met gitaars en mooie schelpen en vogeltjes kwamen langs ons schip en nog heb ik er spijt van dat ik niet zo'n gitaartje heb gekocht, Het schip lag recht tegenover een Inlands café en steeds moest ik voor de Bootsman daar bier halen en de matrozen, die vrij van wacht waren gingen daar heerlijk op een bankje zitten met hun witte tropen kleding aan en leken wel rijke Amerikanen.
Als ik boven op de bak stond kon ik over heel de stad heen zien en zag ik de mooie plantages liggen en rijstvelden. Aan de andere kant zag je het mooie stille water met daarboven de tropenzon.

's-Avonds, toen ik vrij was ben ik een wandeling door de stad gaan maken. Ik had graag naar de paalwoningen gewild, maar ik durfde niet, want ik was bang dat ik daar de Inlanders zou ontmoeten, die ons 's-morgens hadden bedreigd en nu mooi in de gelegenheid waren om met mij af te rekenen. Wat ik 's-avonds in Cebu zag, is niet zo mooi en dat ben ik ook niet van plan te beschrijven.

Wat in andere havenplaatsen in het geheim gebeurt, geschied daar in het openbaar en steeds meer vallen er slachtoffers. Ook bij ons aan boord Overal klinkt er dansmuziek er wordt gedronken en gelukkig is daar een mens, die geen cent op zak heeft, want die kan daaraan niet meedoen. Er gaat daar niets voor niets op het eiland Cebu. Matrozen vergokken en verslingeren daar al hun geld en goed.
En langs elke dancing, die ik voorbij kwam, zag ik een bekende zitten. Het licht daar in zo'n dancing is paars en doet aan een spookhol denken., die je wel eens ook op Kerstmissen ziet.
Voor de dancing staan een tiental Inlandse meisjes, die je naar binnen trachten te lokken en er is maar één manier om gemakkelijk van ze af te komen, dat is: te laten zien, dat je géén geld bij je hebt.
Ik ben tot de paalwoningen gewandeld en daarna ben ik weer naar het schip terug gegaan. Onderweg werd ik lastig gevallen door kleine kinderen, die mijn schoenen wilden poetsen, maar toen ik mijn broekspijpen optrok en mijn grote laarzen zagen liepen zij lachend weg.

Om 7 uur liggen de kleine kinderen in Holland al op hun bed, maar daar spelen die kleine peuters heel rustig nog tot 12 uur op straat. Op de terugweg kwam ik de 3e machinist tegen, die mij uitdrukkelijk de waarschuwing gaf om niet zo'n dancing binnen te gaan.
Tegen twaalfen kwam ik aan boord van het schip terug.
Voor ons schip speelde de gitaar-handelaar nog steeds op zijn gitaar en mooi klonken de Indische klanken door de tropische nacht.

Om te gaan slapen had ik nog geen zin en weer stapte ik van boord om te gaan kijken in de stad. In het cafeetje tegenover ons schip stapten een paar matrozen van ons schip naar binnen. Ik besloot ook naar binnen te gaan om een kijkje erin te gaan nemen. Een deur is er niet in zo'n gebouw; je loopt zo maar naar binnen en je gaat er maar zitten.
Daar heb ik rustig gezeten en geluisterd en nu weet ik precies hoe het leven van een zeeman in zo'n havenplaats als CEBU is.

We zijn daar maar een dag gebleven. De volgende avond zijn wij er vertrokken. Bij het afscheid nemen van dit schone eiland, heb ik dat eiland op twee manieren leren kennen. n.l.: zijn slechte kant en zijn mooie kant.
Maar de mooie kant blijft mijn schoonste herinnering, nog steeds zie ik haar mooie bergen en prachtige palmbomen en bloemen in mijn gedachten.

➖➖➖➖➖➖00000000➖➖➖➖➖➖

De inrichtingen van ons schip.

Ons schip was nog een nieuw schip, want het was in 1946 gebouwd. Hij behoorde tot één van de snelvarendste schepen van de Lloyd. Menige wedstrijd hebben wij gewonnen op zee.
Wij stoven alles voorbij.
Het nadeel van zo'n snel-varend schip is, dat je overal zo gauw bent. Haar voorsteven was prachtig gevormd.
Het schip had 20 laadbomen, als die opstonden om werk te verrichten, Op Pasen in Hamburg kwamen vele toeristen naar het schip kijken. leek het wel een mast bos.
Ik heb het schip bekeken tot en met de machine kamer toe.

Ik kwam voor het eerst in de machinekamer in Singapore. Een jonge machinist leidde mij rond. Het was prachtig wat je daar zag. Grote waterpijpketels, condensors enz; het mooiste van alles was wel de schroefas tunnel. Het leek net de Maastunnel wel. Als je die tunnel doorliep kwam je achterin het schip, daar stond de stuur- machine. Het was een ideaal oord, om verstoppertje te spelen.
Aan boord is dat verboden, want stel je voor als je tussen een van de werkende delen viel. Als de machines werkten, was het een oorverdovend lawaai. Voor een machinist moet je bewondering hebben om in de tropen in zo'n snikhete machine-kamer te staan.

De matrozen-verblijven lijken wel luxueuze hutten. Er staat een goed bed in en iedereen heeft een kast, waar ze hun spullen in kunnen op bergen. In iedere hut ligt een mat en als het heet weer is, zet men de ventilators aan. Dit zijn windmolens, die je ook wel eens in de winkels ziet om vliegen te verjagen. Na het werk kunnen de mannen zich wassen in de douche cellen met heet en koud water.

Ons schip had vijf ruimen, waar ontzettend veel lading in ging. De stuurlui hadden het druk om bij de lading te kijken. Ook was er een hospitaaltje op schip, maar daarvan is maar gelukkig één keer gebruik van gemaakt n.1. een Chinees, die brandwonden opliep.
Verder was er een kantoor aan boord, waar je geld kon gaan halen en een bar waar je drank kon gaan halen.
Voor de bemanning was een grote messroom. Op de brug van het schip was niet veel te zien. Er stond een radar-apparaat en een paar kompassen en een stuurwiel. Onder in het schip waren de vrieskamers, waar de eieren en het vlees wer den bewaard. Ook was daar de proviand-kamer, waar alles lag opgeslagen, wat je je maar bedenken kan, van suiker tot kreeft toe,
Als je op zo'n groot schip bent en het is rustig weer, dan lijkt het net of je in een fabriek bent.
Maar O wee als het begint te slingeren, dan hoor je de bierflessen in de proviand-kamer rinkelen.

Wie als passagier op zo'n schip vaart heeft het nog beter als in het beste hotel. Alles wat hij wil, kan hij krijgen. Voorts kan hij tafeltennis spelen en andere spelletjes. Wie op een schip komt, ontdekt daar een heel ander leven, en krijgt altijd weer heimwee naar het schip, dat hij heeft moeten verlaten.

Het lijkt wel of een schip een ziel heeft of het leeft. Je wilt het altijd trouw blijven en nog steeds volg ik het schip in de krant, waar het zich bevindt en hoe het met haar gaat, want nog altijd kun je in de krant lezen, over de "OVERIJSEL", als hij weer vertrekt uit Rotterdam.

➖➖➖➖➖➖00000000➖➖➖➖➖➖

CEYLON.

Boven de bergen begon de lucht rood te kleuren.
Even daarna kwam de zon boven de bergen te voorschijn.
Het begon heerlijk warm te worden; de nevel trok op.
In de verte zag je een paar Indische bootjes varen. Na een korte poos stomen bereikten we de haven van Ceylon: Colombo.

Het was een grote haven. Je zag er veel Italiaanse schepen liggen. Al gauw kwamen er bootjes langs- zij, die kleine olifantjes verkochten. Ook kon je er bananen en cocosnoten kopen.

Een paar olie-lui sprongen in het water, één gapten een cocosnoot van het bootje af, maar de handelaar merkte niets. Onder water zwom hij door met de cocosnoot, iedereen aan boord stond te lachen. Hij dacht bij zich zelf, die heb ik al vast, maar een Inlands politieagent had hem door en hij moest meteen de cocosnoot teruggeven.

's-Avonds stond ik weer naar de ondergaande zon te kijken, dit zou de laatste keer zijn dat ik een zon in de tropen zou zien ondergaan. Morgen zouden wij weer vertrekken, naar het grauwe en koude Holland, met veel wind en regen. De zee was diep blauw en de zon donker rood. Het zwarte silhouet van een Liberty-schip stak mooi af tegen de ondergaande zon. Alles was doodstil; het was weer een echte tropische avond, de laatste avond.
De sterren kwamen op en flonkerden fel aan de tropische hemel als diamanten. Aan het strand waaiden een paar palmbomen.

Morgen zou het schip weer naar het koude Noorden vertrekken. Achter blijven kon ik niet en overstappen op een andere boot ging óók niet. Maar ik troostte mij met de gedachte, dat ik er later nog eens zou terug komen.

➖➖➖➖➖➖00000000➖➖➖➖➖➖

KRETA.

Donkere wolken pakken samen. Grote bliksemstralen verlichten de zee. Steeds spookachtiger werd de zee, grote rollers kwamen aanstormen. Angstig wachtten de mensen in het scheepje, op de dingen die komen zullen. Geen mens bevond zich op zee, dan een klein scheepje. Vervaarlijk drijven zij nu naar de rotsachtige kust. Daar zouden ze te pletter slaan; angstig wachtten zij het ogenblik af, totdat het gebeuren zou. De bemanning bestond uit soldaten en gevangenen, die naar Rome zouden gaan. De kapitein van dat scheepje was gewaarschuwd voor deze storm, maar hij verachtte de Jood, die dat gezegd had.

Ong. 2000 jaar later voer er weer een schip door een ruwe zee op dezelfde plaats. Machtig boorde hij zijn voorsteven door de hoge golven. Het schuim vloog over haar dekken. Het helde van de ene zijde naar de andere, maar bleef goed op zijn koers liggen. Dat schip was de "OVERIJSEL", en de plaats, waar hij voer was onder Kreta. De lucht was helder blauw, de golven waren helder blauw met grote witte schuim koppen. Het was een prachtig gezicht.

Tegen de middag begon het op te klaren. Ik probeerde een prop te verwijderen om het water uit de gang te laten lopen. Maar plotseling stak de storm op en liep het water weer naar binnen. De prop had ik over boord gegooid. Om het gat te dichten heb ik er maar een vatenkwast in geduwd. De hele avond ben ik aan het hozen geweest en steeds kwam er meer water naar binnen sijpelen. Weer sloegen grote golven tegen de dekhuizen. Alles dreunde. Maar veilig reed ook deze keer de "OVERIJSEL" de storm uit.

De volgende dag hadden wij prachtig weer. Wij voeren onder de Italiaanse kust. Prachtige hoge bergen van de Apennijnen kwamen in zicht. We waren nu weer in de bewoonde wereld. Het was voor mij nog vreemder in Europa terug te komen, als er vandaan te gaan. Ik was het geschreeuw van de zwarten gewoon en nu zag je weer mensen, die fatsoenlijk gekleed waren en algemeen beschaafd waren..

➖➖➖➖➖➖00000000➖➖➖➖➖➖

Eerlijk duurt het langst.

Genua,
Vooruit jongens, een beetje opschieten, anders ziet de hofmeester het. Een van de jongens hield de zak open en gooide de koffie erin. Zij werden dik betaald voor dit gesmokkel, tevens diefstal. Zij hadden deze koffie van het rantsoen van de bemanning uitgespaard en gingen nu deze koffie verkopen.
De opbrengst was veel. De ene droeg zelfs een horloge om zijn pols daarvan. Ook ik kon een tientje krijgen, maar ik weigerde, als het eens uit kwam zouden wij ons ontslag krijgen, en voor een tientje waag ik mij er niet aan.
‘s-Avonds is er één van de twee de wal opgegaan. Hij had nu volop geld. Hij kocht een fles cognac en dronk die in één teug leeg. Hij bleef eerst een poosje normaal, maar zakte toen in elkaar. Hij was stomdronken; een paar matrozen hebben hem naar zijn hut gebracht en in bed gelegd. In zijn bed kon hij het ook niet uithouden, want een poosje daarna rolde hij eruit. Op de grond lag hij te blazen als een paard. Staan kon hij niet meer. Alles wat hij zag ging in stukken, stoelen trapte hij onderste boven. Overgeven moest hij ook nog en lag daar heerlijk met zijn kleren in te rollen. Het was een ontzettende ravage in onze hut en de lucht was daar amper uit te houden. Eindelijk kwam hij onder bed te rollen; door het gewoel haalde hij zijn kleren aan de spiraalveren open. Ik had geen zin om hem daar onder uit te halen en liet hem rustig liggen, tot hij de volgende morgen zijn roes had uitgeslapen.

Barcelona.
Nummer twee ging de wal op. Zijn horloge had hij verkocht en had nu volop geld. Hij ging ook aan de sterke drank, maar nam echter een paar glaasjes, hij zou normaal gebleven zijn, als hij niet met de Spaanse meisjes gedanst had. Door de vlugge Spaanse dans sloeg de alcohol door zijn hoofd. Hij stond op zijn benen te tollen en voelde zich doodziek. In zijn bed kon hij het niet uithouden. Ik heb hem er ingetild.
Hij lag in de bovenste kooi; even daarna rolde hij uit de bovenste kooi op zijn maat, die in de onderste kooi lag. Dit liep nog goed af, hij had ook op de grond kunnen rollen en een arm kunnen breken.

Cadiz.
Met zijn tweeën stonden ze ruzie te maken. De ene wilde 's-middags de hut schoon maken en de ander moest daarbij helpen. Het was Zaterdag middag en hij voelde zich een beetje zeeziek door de Oceaan deining. Hij had geen zin om mee te helpen; hij moest meehelpen, anders. hield mij er nog buiten, want het was ook mijn hut en ik zou ook wel moeten helpen.
‘s-Middags kwam ik de hut binnen, ze stonden weer ruzie te maken: de één stond maar te commanderen van je moet mee helpen.
Ook tegen mij ging hij opspelen.
Ik hield mij kalm en zei bedaard: "dat ik niet meehielp vanmiddag, maar wel op een andere dag". Hij begon nu te dreigen. Hij zou naar de stuurman gaan, als ik niet mee hielp.

Nu begon het gevaarlijk voor mij te worden. Want de stuurman zou hem gelijk geven en ik zou dan in een slecht blaadje bij hem komen te staan, met de gevolgen in Rotterdam. Ik was één van de ijverste en getrouwe werkers aan boord, dat wist de stuurman en als hij nu hoorde, dat ik deze middag geen zin had, dan zou ik geen goed ontslag bewijs in Rotterdam krijgen. De andere sloofde zich uit op de laatste dagen om promotie te maken, maar ik behoefde dat niet te doen, omdat ik toch naar school ging, maar ik stelde mijn goed ontslag bewijs toch zeer op prijs.

Ik was in een onaangename situatie gekomen, wat moest ik doen? Moest ik mij door een snot aap laten commanderen of een slecht ontslagbewijs krijgen? Geen van beiden dacht ik. Ik had een goede reden gevonden. Ik keek naar de mat en zag daar nog een vlek van het braaksel van hem liggen, dat hij nog niet goed had uitgeboend. Vooruit zei ik, ga naar de stuurman, maar dan moet je even wachten. Dan rol ik even die mat op en neem ik deze even mee naar de stuurman. Dan zal ik wel even vertellen, hoe die vlek erin komt en hoe jij aan het geld komt.

Hij was woedend, daar tegen kon hij niets doen. Het geld had hij van de gestolen koffie en de vlek door de dronkenschap van hem erin gekomen. Dat zou hem onmiddellijk zijn ontslag betekenen wegens diefstal. Hij stond te razen en te tieren en zei, dat er meer schepen dan kerken waren m.a.w. hij zou weer onmiddellijk een ander schip kunnen krijgen, als hij ontslagen was: Maar dan had hij het mis.
Had ik dat tient je aangepakt, dan had ik onder zijn bevelen gestaan, maar nu was ik de baas en kon ik doen wat ik wilde.

Het schip slingerde op de grote Oceaan golven en het was heerlijk om langs de Spaanse kust te varen. Achter me lag de blauwe Middellandse Zee en voor me de grauwe Atlantische Oceaan.

➖➖➖➖➖➖00000000➖➖➖➖➖➖

Langs de Rivièra.

Het is vreemd om van Europa in een ander werelddeel terecht te komen, met andere zeden en gebruiken. Maar het is nog vreemder om weer in Europa terug te keren. Je voelt je veel veiliger, de mensen, die je ziet, zien er ook als mensen uit. Wat een verschil met een Arabier en Inlander.

De eerste plaats, die ik in Europa aandeed, was Genua. Het was Zondagmorgen en een heerlijk zonnetje scheen over de stad. Boven de bergen kon je de prachtige Italiaanse lucht zien. Zondagmiddag heb ik de stad in zijn geheel eens goed bekeken. Het ligt prachtig tegen de bergen opgebouwd. Overal bloeide mooie bloemen en overal hoorde je de vogels zingen.
Ik had het gevoel, dat het lente was.

Een paar dagen daarna zijn wij naar de volgende Rivièra gegaan nl. Marseille. ’s-Morgens kwamen wij eraan en 's-avonds zijn wij er weer vertrokken. Deze plaats lijkt precies eender als Genua in de verte. Je ziet haast geen verschil. Overal zag je het frisse jongen groen, terwijl de bomen in Holland nog kaal waren.

Aan boord kwamen handelaren met parfum en sigaretten en spiegeltjes met pornografie erin verwerkt, waarmee Frankrijk zo'n bekende faam heeft. Maar de kooplust voor deze artikelen was bij ons aan boord niet bijster groot.

’s-Avonds verlieten wij Marseille om naar Barcelona te vertrekken. De volgende morgen konden wij er zijn. 's-Morgens toen ik wakker werd, lagen wij voor de Spaanse kust. Het land waar Alva geboren werd en waar de romantische figuur Don Quichotte leefde Het land, waar tegen wij 80 jaren hebben gevochten voor onze vrijheid. Dit land lag voor mij. Op de steile bergwand stond een vesting, die mij aan de riddertijd deed denken. Langs de kade liepen politiemannen met keurige uniformen. Zij leken wel op Duitse soldaten met hun lange jassen. Voort's zijn ze erg koel en is er aan hun geen eer te behalen.

Er heerst hier een heel andere geest dan in Frankrijk en Italië. 's-Avonds staan er bij ons mensen aan de kade, om wat eten te krijgen, dat nog overblijft. Precies zoals bij ons in de oorlog bij de Amerikanen en Engelsen. Je pakt dan maar een paar blikjes en vult die met soep, dan hebben die mensen ook eens een goede avond.

Barcelona heeft prachtige oude bouwwerken en een mooi standbeeld van Columbus op een hoge pilaar. 's-Avonds ben ik in de stad gegaan en het is daar één en al drukte. Dezelfde drukte als bij ons op de boulevard zomers. Oude vrouwtjes van een jaar of tachtig verkopen schreeuwend hun kranten. Andere verkopen weer sigaretten.

Overal heb je cafétaria's, waar je op zijn Spaans kan eten bv. Macaroni n [sic] spaghettie. Je hebt één grote brede hoofdstraat met mooie lichtreclames. De zijstraatjes zijn erg smal en donker. Het zijn met recht slopjes. Ik ben zo'n slopje eens binnen gegaan. Je vindt er overal een kroegje. Je kan zoiets bij ons vergelijken, als de zijstraatjes van de Spuistraat. Daar zijn de straatjes ook erg smal en vind je ook hier en daar een cafeetje.
Onderweg kwam ik een paar Javanen tegen, die mij met veel lawaai groeten, zodat heel wat Spanjaarden omkeken.

Naar stierengevechten heb ik niet gekeken. In de kiosken kan je overal ansichtkaarten daarvan kopen. Een Spanjaard schijnt zoiets mooi te vinden. Je kan daar ook kleine wijnflesjes kopen, ter grote van een apothekers-flesje. Spanje is bekend door zijn Spaanse dansen en muziek. Ik heb in de stad daarvan niets gezien. Misschien in de dorpen, waar misschien een opgewekte geest heerst. Ik vond het er erg mooi In Spanje, alleen de gezelligheid ontbrak.

➖➖➖➖00000000➖➖➖➖

Naar Huis.

Door de storm konden wij de haven van Cadiz niet binnen vallen. wij moesten vier dagen op de rede blijven liggen. Dat was jammer, want nu kon ik mijn verjaardag niet thuis vieren. De vierde dag konden te Cadiz voor wal gaan. Het was daar behoorlijk fris. Aan boord van ons schip kwam een opvarende van de "Plato", een scheepje van de K.N.S.M.
Hij stond te pochen, dat het schip van hun zo'n vaart liep. Maar een paar dagen later haalde wij hem in. Wij voeren rakelings langs het schip.

Nog een paar dagen en dan zou ik weer thuis wezen. Dan was de reis afgelopen. Zaterdagavond voeren wij in het Kanaal; ik zag de Franse kust als een groen tapijt uitstrekken. Het was daar geweldig druk in het Kanaal, overal zag je schepen van allerlei soort en nationaliteit varen. De temperatuur was zacht.

De volgende dag hadden wij mist. waardoor wij langzaam voeren. Tegen de middag waren wij in Vlissingen. We waren in Holland aangekomen. Het weer was guur, telkens kwamen er mist banken opzetten en 's-avonds konden wij de lichten van Antwerpen zien en 's-morgens toen ik wakker werd, lag ik in Antwerpen voor de wal.
We moesten daar olie uitladen, maar tot overmaat van ramp was de pomp stuk, dat kostte ons weer een dag oponthoud.

Op weg van Antwerpen en Rotterdam moest ik honden wassen. Toen ik klaar was, wilde ik de honden laten opdrogen, maar de eigenares wilde persé, dat dit in de hut moest gebeuren. In de hut lag een mat en daarop begonnen de honden te stoeien. Ze werden nu nog zwarter dan ze geweest waren. Het viel voor mij niet mee om deze grote honden de baas te blijven, want ze sprongen tegen mij op en maakten een hels kabaal. De haren vlogen in het rond; in een ogenblik waren de mooie witte honden pikzwart. De barones had nu haar zin.

Tegen vijf uur zag ik Scheveningen opdagen. De hemel was donkergrijs en prachtig staken de blanke toppen der duinen er tegen af. We voeren nu de Nieuwe Waterweg binnen. Het was voor mij een vreemde gewaarwording weer Hollandse dorpjes en steden te zien.
De zon begon nu heerlijk door te komen en er lag een gouden glans op het water.

Een V.N.S. boot stoomde naar buiten het ruime sop tegemoet. Zo'n thuiskomst is altijd een feest voor de bemanning, iedereen is in een beste stemming. Om negen uur lagen wij voor de kant en nu moest ik gauw mijn spullen bijeen rapen en naar de douane-beambten gaan. Toen dit gebeurd was, moest ik zien een taxi naar Scheveningen te krijgen. Gelukkig kwam ik een andere matroos tegen, die ook die richting uit moest, zodat we die taxi samen konden huren.

In razende vaart gingen we door het donker. Voor dat je het wist waren wij in de Menninckstraat en dat was het einde van de reis. Ik moest nog een reisje haar Hamburg maken, en dan zou ik afmonsteren.

➖➖➖➖00000000➖➖➖➖

VAREN.

Iedere jongen zou willen varen, maar vele komen daartoe niet. De een komt van school en wordt aangelokt door een mooi kantoorbaantje en de ander is bang voor zeeziekte en voor lang van huis zijn.
Toen ik in de wachtkamer zat tussen al die ruwe zeelui, zag ik er ook wel een beetje tegen op. Moet ik met zulke lui varen, dacht ik bij mij zelf. Maar als je een poosje met ze gevaren heb, valt dat best mee. Het enige wat bij varen er af is, dat is de romantiek. Menseneters en kanibalen kan je tegenwoordig niet meer tegen komen op je reis.

Het enige wat niet vergaat, is de schoonheid der natuur. Steeds kan ik de palmbomen en de mooie zeeën en wolken, die ik gezien heb, maar niet vergeten. Bij sommige is varen een drang naar avontuur, maar ze worden daarin teleurgesteld en gaan de wal weer op, het eenzame leven is niets voor hen. Andere leren een meisje kennen en verlaten daardoor de zee. Die om deze reden de zee verlaten zijn de meesten.
Aan boord van de grote vaart-vloot, vindt je meest ongehuwde mannen. Getrouwde mannen komen er weinig voor. Dat is wel te begrijpen, welke vrouw wil met een man trouwen, die het grootste deel van zijn leven weg is.
Achttien maanden duurt meestal zo'n reis en dan een paar weken thuis en dan weer de zee op. Zo gaat het steeds maar door.

Vroeger was Nederland een van de grootste zeevarende naties, maar nu is het lelijk in verval. De vloot wordt bemand met mensen, die geen verstand van zeezaken hebben. Verven en soppen, meer kunnen ze niet. Uitzondering maken daarop de bootslieden en de kwartiermeesters. Maar dat is ook niet te verwonderen, dat er zulke toestanden heersen. De matrozen vervelen zich allang niet zo erg als vroeger. Ze zitten zo in een andere haven plaats en verder is er volop lectuur aan boord en soms is er radio. Ze zitten daarom nooit in hun vrije in touwwerk te knutselen.
Maar daaraan komt een einde aan.
Er zal een tijd komen, dat elke matroos een diploma zal moeten hebben voor hij varen gaat en dan zal de Hollandse vloot weer bemand worden met goede Hollandse zeelui.

➖➖➖➖00000000➖➖➖➖