China
Toen ik nog klein was, lag mijn China achter de lange muur van Zorgvliet. Dat was de Chinese muur, dacht ik, daar achter moest het Chinese rijk liggen met allerlei mooie porseleinen vaasjes en poppetjes.
Ik had nooit gedacht dat ik nog eens in China terecht zou komen. Wat varen was, wist ik nog niet en van grote schepen had ik helemaal geen verstand. Ik had nog nooit zo’n schip gezien. Toch zat zwerven al in mijn bloed. Ik was vier jaren oud en had toen al interesse voor landkaartjes en sterren. En op school ben ik altijd één van de beste in aardrijkskunde geweest.
En nu liep ik dan in de straten van Hongkong.
De huizen zijn hoog en het is donker. Ik kan niet goed zien of de huizen in goede conditie verkeren.
De winkels zijn allemaal open.
Zij hebben prachtige neon verlichting.
Overal zie je prachtige lichtreclames. China is een land, waar de kunst op hoog niveau staat.
Prachtige linnen kisten met mooie houtsnij figuren kan je daar bewonderen.
Mooi lakwerk en kunstig gemaakt porselein kosten daar heus niet zo duur.
Een hoop koelies komen op mij af, ze hebben een karretjes achter zich en vragen of ze mij naar een dancing mogen brengen.
Ik weiger beleefd of reageer er niet op.
Deze mensen doen hun dienst als trekdier en kunnen behoorlijk hard en lang lopen voor zo’n karretje.
Een troep Chinese kinderen lopen een hele tijd om mij heen.
Zij duwen mij een papiertje in mijn handen, waarop in het Engels staat, dat hun moeder ernstig ziek is en of ik hun iets wilde geven. Of deze geschiedenis waar is, weet ik niet, maar het kan ook bedelaar-rij zijn. En als motief stoppen zij een briefje in je handen om medelijden op te wekken. Het was jammer, dat ik niets bij mij had voor de kinderen.
Het waren hele kleine kinderen, die amper wat zeggen konden en op hun benen konden staan.
Zij sprongen tegen mij op als jonge katten en dreunden steeds maar hetzelfde liedje op, misschien was het Engels of Chinees, ik kon het niet duidelijk verstaan.
Een paar straten verder kom ik een paar Javanen tegen, zij zijn in bonte kleuren gekleed en slaan best een goed figuur in Hongkong.
Ik moest nu even oppassen, anders zou ik weer verdwalen en dat is nog gevaarlijker, dan in Genua.
Ik liep de ene straat in en de andere uit, maar ik moest toch ook nog bedenken, dat ik terug moest.
Aan de overkant van de straat is een bijeenkomst, een Chinese spreker houdt vol vuur zijn betoog.
Ik dorst er niet naar toe te gaan om te luisteren, want het kon wel een communistisch betoog zijn tegen de blanken en als ik als blanke mij er bij zou voegen, zou het verkeerd met mij kunnen aflopen.
Een paar Chinese meisjes lopen langs mij.
Ik kijk hun even na, wat een verschil met het Westen. Hun haar is git zwart en ze dragen één lange grote vlecht. Hun gezichten staan strak en koel en hun ogen glinsteren gemeen. Hun kleren zijn van zijde gemaakt, een rok dragen zij niet, alleen maar een brede zijden broek. Een rok is de mode niet in China, je ziet daar geen enkele vrouw lopen met een rok. Een vrouw van tachtig draagt ook daar een grote zijden broek. In Holland staat zoiets gek.
Het gezicht van een Chinees doet aan een duivel denken. Hun ogen staan schuin en doen aan een kat denken, die zijn prooi bespringt. Hun huidskleur is geel, hun lichaam meestal tenger en mager. Een Chinees heeft een heel andere opvatting, als iemand uit het Westen.
Denk maar aan de oorlog in Korea. Met knuppels in hun handen vallen zij de Amerikanen aan en sneuvelen ze, er staan weer duizenden andere Chinezen voor in de plaats, die zich met ware doodsverachting doodvechten.
Een mensen leven is daar niet in tel. Krijgt een Chinees een ongeluk, niemand helpt hem en laat hem gerust doodbloeden. De Chinees gaat uit van dit standpunt, als iemand wordt gewond, gebeurt dit door het noodlot en niemand kan hulp bieden, want wie kan zich nu tegen het noodlot verzetten.
Daardoor vallen zij bij bosjes in Korea. Het noodlot treft hen dat ze naar Korea moeten gaan om te vechten en daar aan gehoorzamen zij en vechten zich dood. Vrees kennen zij daar niet, maar wel angst, daardoor doen zij daar zulke domme dingen.
Denk maar aan de Japanse vliegers, die met doodsverachting zich op de Geallieerden vliegers storten.
Hoe meer de Westerse beschaving daar komt, des te minder gebeurt dit daar. Dit is het voordeel van een Christelijke beschaving. Al geloven de mensen niet meer in een God, toch profiteren zij van de Christelijke beschaving, die heel anders is, dan de Oosțerse.
De Chinezen zijn koene zeevaarders; met hun kleine houten scheepjes, die hier jonken genoemd worden, varen zij heel de Archipel af. Op zo'n schip vaart een hele Chinese familie met een kat incluis. De vrouwen aan boord moeten zwaar werk verrichten. De Hollandse vrouwen klagen misschien wel, dat zij het zwaar hebben, maar zij zouden eens een keer op een jonk uren lang in de hitte moeten wrikken tot hun polsen lam waren of met hun handen de lading lossen of met storm op zo'n scheepje zitten.
Je kan aan het gezicht van deze vrouwen zien, dat ze zwaar voort moeten. Je ziet geen verschil tussen een mannen- en een vrouwen gelaat. Armoe heerst daar ook op grote schaal. Tientallen bootjes komen bij ons schip bedelen om eten, ze blijven een hele dag bij ons schip liggen, ook hout is welkom.
Handelaren komen hun waren verkopen aan ons schip.
Ik heb daar zo'n Chinees jonkje gekocht en een wandkleed met hertjes.
Een van de jongere matrozen haalde een laffe streek uit. Hij ruilde voor een pak sigaretten een paar beeldjes. Maar toen de Chinees het pak kreeg zat daar geen sigaretten in. De Chinees klom aan boord van ons schip en ging de matroos achterna. Hij gaf het snel terug, anders kon het wel eens anders met hem aflopen. Hij haalde een behoorlijke verschutting en dat voor een Hollander.
’s-Avonds kon je Hongkong prachtig verlicht tegen de bergen zien liggen. De top van een berg stak in de wolken en als je boven op die berg stond, kon je de vliegtuigen beneden je zien vliegen.
Er lagen verscheidene Hollandse schepen van de Java-China-Japan lijn in de haven, ook de Hollandse torpedobootjager "Jan van Galen", lag er.
Het haven leven was daar indrukwekkend.
Het zag daar zwart van de masten en daartussen door zag je de kleine bootjes wrikken. Vrouwen met vruchten komen langs de jonken venten. Als je aan dek staat, doe je daar niets dan kijken naar het levendige gedoe hier. Dan zie je weer een paar Chinese vrouwen ruzie hebben, waar ze elkaar voor uitschelden, is niet mooi meer.
Veel natuurschoon is er niet op dit eiland. Maar van het echte drukke Chinese gedoe krijg je nooit genoeg,
Je staat dan weer bij het eten te kijken, hoe zij met hun stokies de rijst naar binnen werken en waar dat eten uit bestaat. Dan zie je weer een paar Chinese jongens op zijn Chinees vechten.
Toen het schip China verliet, zei de slager tegen mij, bekijk het nog maar goed, want je zal er waarschijnlijk nooit meer terugkomen. Maar of dat wel waar is weet ik niet, want ik hoop maar dat ik het nog eens mag bezoeken, het is nl. een van de landen, waar je nooit genoeg van krijgt.
Javanen en Hollanders.
Er bestaat een verschil tussen een Groninger en een Zeeuw. Staan de Groningers niet bekend als stugge mensen en spreekt men niet van een ronde Zeeuw. Wat een verschil moet er dan bestaan tussen een Javaan en een Hollander. Hun aard, hun godsdienst enz. Niets hebben zij gemeen; een Javaan is erg beleefd en voorkomend.
Daarom worden zij als bedienden op de passagiersschepen gebruikt. Zij hebben de slag ervan en hebben dit vak nooit op een school geleerd. Maar voor werken en koperpoetsen daarvoor voelen zij niet veel. Een Hollander maakt zich direct kwaad daarover. Die luie vlegels, denkt hij. Maar het is een Javaan zijn aard, dat hij zo is.
Hij leeft in het warme klimaat en behoeft zich nooit druk te maken om voor de winter te zorgen, als het koud is, daarvoor is hij op Java geboren. Een Hollander daarentegen, moet harder werken, als de winter komt moet hij zorgen, dat hij een appeltje voor de dorst heeft.
Het klimaat is de oorzaak, waardoor een Hollander meer energie heeft dan een Javaan.
Als een Javaan goed zijn best heeft gedaan en je geeft hem extra geld, dan komt hij niet eerder terug, of het geld moet op zijn. Verdraagzaamheid is een van de vereiste. Nooit kwaad worden, als een Javaan in geen paar weken de mat heeft geklopt. Het beste is niets te zeggen en het zelf te doen. Een machinist zei mij, dat een Javaan met zijn blote handen in het glas moest steken, totdat het bloed eruit stroomde. Zo groot was zijn haat tegen een Javaan.
Trouwens overal heerst er haat tegen Javanen.
Een Javaan een stomp geven, voelt hij als een belediging, en werpt onmiddellijk zijn mes. Een Javaan wil nooit bij zijn naam hard geroepen worden. Zijn naam is iets persoonlijks, iets heiligs en wordt hij hard geroepen, dan is dat een belediging. Als een Javaan slaapt, mag je nooit hem hard wekken of over hem heen lopen. Hij beschouwt, als hij slaapt, dat zijn ziel uit zijn lichaam gaat en dan allerlei ervaringen meemaakt wat wij dromen noemen. Wordt hij daarin plotseling gestoord, dan wordt zijn zieleleven gestoord en dat kan gevaarlijk zijn.
Een Javaan is van geloof een Mohammedaan, maar hij is erg bijgelovig en gelooft nog in zielsverhuizing. Plaag nooit een Javaan met varkensvlees of doe daar nooit iets stiekem van in zijn eten, want dan kan het met de dood bekocht worden. Met de Godsdienst van zo'n iemand moet men verdraagzaam wezen. Nooit uitlachen, als hij met zijn gezicht naar Mekka gericht staat te bidden. Mijn eerste indrukken van de Javanen kreeg ik al de eerste dagen toen ik in Rotterdam reed. Daar zag ik ze al lopen..
Zij spreken Maleisch en hebben een eigenaardige manier van lopen. Zij zijn licht bruin en hebben een platte neus, hum haar is meestal sluik en ze zijn klein van stuk. Daarentegen zij zij uiterst snel en goede mastklimmers, waar een Hollander niets bij is.
Als je zo een paar maanden aan boord ben, ga je eens een praatje met zo een Javaan maken. Het valt niet mee, om iets aan zijn verstand te brengen. Wij spreken dan Engels, Maleisch en Nederlands door elkaar. Maar na een poosje kan je al een paar Maleische woorden spreken en kan je, in het Maleisch bedanken en vragen stellen. Tellen tot honderd in het Maleisch heb ik daar ook geleerd. Maar het is jammer, dat ik alles weer zo snel vergeet, wat ik daar aan boord heb geleerd.
Mijn omgang met de Javanen was goed. Ik moest verdraagzaam wezen en mij beheersen. De andere jongens snauwden de Javanen af, als ze niet snel genoeg bier wilden halen. Ik verzocht ze beleefd of zij naar boven wilden gaan om bier te gaan halen en dat hielp meestal beter, dan met een grote mond.
Boven de Javanen staat de mandoer, hij is baas. De kapitein geeft de bevelen aan de mandoer en deze weer aan de Javanen. Dat is beter dan rechtstreeks bevelen te geven aan de Javanen.
Ik heb zoiets op Ceylon meegemaakt.
De inlanders hadden geen zin meer om te werken, de stuurman verzocht de inlanders door te werken, maar zij deden het niet. De stuurman ging naar de mandoer. Deze schold en schopte ze en met volle kracht werd weer doorgewerkt zonder de mandoer aan te vallen. Als de stuurman dat gedaan had, was hij misschien al doodgeschoten. Zo is het leven van de inlanders. De inlanders worden als een minder soort ras, door de blanken beschouwd en soms is dat wel waar. Als je ze ziet werken lijken het net beesten, waarmee je een loopje kan nemen.
Wij mogen niemand minder achtten, alleen omdat hij een andere huidskleur heeft of een ander aangezicht. De bijbel leert, dat God de mens schiep naar zijn beeld. Dit is een diepe gedachte, die echter slechts waarheid bevat, als wij de trekken van dit beeld, welke uitgedrukt worden door liefde en trouw, waarheid en goedheid, weten te lezen in het aangezicht van alle volken. En dat is moeilijk. Probeer dat maar eens bij een Arabier, die er op uit is altijd vreemdelingen af te zetten en zich schuldig maakt aan schandalen. Of bij een Chinees, die koel en hard uit zijn ogen kijkt.
Toch moet het kunnen! Zendelingen hebben van kanibalen een goede mensheid gevormd.