Naar Gibraltar.

Drie maal blies het schip op zijn stoomfluit De kabels werden losgegooid en het schip maakte zich gereed om naar de Oost te gaan. Ik sta op het achterschip en zie langzaam de Hollandse kust verdwijnen. In de verte zie je nog de vuurtoren van Scheveningen flikkeren en dan is alles verdwenen. Toen ik 's-morgens vroeg opstond waren wij in het "kanaal". Ik kon de krijtrotsen van Albion zien liggen, het was een prachtig gezicht. De volgende dag zou het St. Nicolaas wezen [5 december 1951]. Het zou heus niet toevallig geweest zijn, als ik de stoomboot ontmoet had, want wij varen vlak bij Spanje.

In de Golf van Biscaye begon het schip te slingeren. Een van de jongens werd zeeziek. Hij strompelde naar buiten, naar dek. Bij het terugkomen maakte het schip een slingering en sloeg een zware ijzeren deur vlak achter hem dicht, terwijl zijn vingers er tussen zaten. Gelukkig waren zij er nog niet af maar hij heeft toch een paar nagels moeten missen.
s-Avonds ben ik even op de brug geweest om te leren sturen. Daar daar het schip te veel slingerde en wij langs een kaap moesten, moest ik een volgende keer maar eens terugkomen.

De volgende dag voeren wij vlak onder de Portugeese kust. In de verte zag je Lissabon, de hoofdstad van Portugal liggen. De zon scheen prachtig over de bergen, die met groene weiden waren bedekt en de huizen van de stad, die wit waren, staken daarbij mooi af. Verscheidene vissersscheepjes kwamen wij nu tegen. Het waren houten dingen, die hevig over de woelige zee te keer gingen. Nog een dag varen en we waren in de Middellandse Zee.

s-Morgens vroeg zag ik de zon bloedrood boven de bergen van Noord-Afrika opkomen. Ik had nog nooit zoiets gezien en stond met veel bewondering te kijken. s-Middags voeren wij in de Straat Gibraltar; het is een nauwe Straat tussen Afrika en Europa. Aan de ene kant zie je Spanje liggen en aan de andere kant Noord-Afrika. Als je achterom keek zag je de grauwe Atlantische Oceaan liggen en voor je de diep blauwe Middellandse Zee. Op de terugweg kon je het verschil nog duidelijker zien, toen wij van de rustige Middellandse Zee plotseling op de stormachtige Oceaan terecht kwamen en het schip begon te slingeren.

Op de terug weg voeren wij vlak langs de rots Gibraltar. Deze rots doet dienst als vesting van de Engelsen en is ontzettend hoog. Zij beheersen daarmee heel de Middellandse Zee. Het begon nu al warm te worden. Sommigen gingen al heerlijk zonnen op dek. Zondag middag kon ik de Spaanse eilanden de Balearen al zien. Dit moeten prachtige eilanden zijn. De bergen in Spanje waren met sneeuw bedekt.
Nog eventjes varen en wij hadden onze eerste aanlegplaats bereikt.
Het was Genua. Het ligt prachtig tegen de bergen opgebouwd.

➖➖➖➖00000000➖➖➖➖

Genua.

Diep beneden me zag ik de stad liggen. De schepen, die in de haven lagen, leken wel speelgoed. In de verte straalde de vuurtoren haar licht uit. En duizenden lichtjes zag je tegen de bergen. Het was een fantastisch schouwspel.
Toen ik uitgekeken was, begon ik langzaam te dalen, dat was niet zo gemakkelijk gedaan. Als je op een duin staat, kan je regelrecht naar beneden, maar in de bergen moet je grote omwegen maken. Telkens zie je een steile diepte en dan moet je weer omlopen, net zolang tot je beneden bent. Ik ben ook naar de vuurtoren gelopen, dat viel niet mee. Toen ik er bijna was, liep de weg, waar ik liep dood op een steile afgrond.

Aan het einde van de weg zag ik een oude Italiaan staan. Ik probeerde met hem een gesprek aan te knopen. Maar dat wilde niet vlotten, daar hij geen woord Engels of Frans sprak. Wij moesten door gebaren elkaars gedachten proberen uit te drukken. Het enigste wat ik begreep was, dat een Italiaan graag van eten en drinken hield en dat hij op een kolenboot had gevaren. Hij wees me de weg naar de vuurtoren en de stad.
Ik moest een grote trap afdalen, die in de rots was uitgehouwen. Toen ik bij de vuurtoren aangekomen was ben ik de stad ingegaan. Het was daar prachtig.

Mooie boulevards met chique dames, die daar winkelden, het is één en al rijkdom daar. De mooiste en duurste spullen kan je daar kopen. Tenslotte kwam ik aan het einde van de stad en ben ik het strand opgegaan. Het strand bestaat niet zoals bij ons uit mooi zand, maar uit grote kiezelkeien. Voor de badgasten heeft men planken op deze stenen aangelegd, waarop zij tegen vergoeding kunnen zitten.
Na een poosje gelopen te hebben wilde ik naar het schip terug gaan. Langs het strand zag ik in de verte het vuurtoren-licht flikkeren. Ik besloot zo langs het strand daar naar toe te gaan. Maar dat liep heel anders uit dan ik gedacht had.

Na een half uur lopen over de grote kiezelstenen stuitte ik tegen een hoge rotswand, die ver in zee uitstak. Over die steile rots te klimmen, welke wel 50 meter hoog was, dorst ik niet te wagen, daar ik geen ervaren bergbeklimmer was. Om deze rots te zwemmen was ook een gevaarlijk karwei, want er stond een flinke branding, waar ik nooit zou uitkomen. Er was niets aan te doen, ik moest weer terug en dat moest gauw gebeuren, want de vloed kwam op. En het zou niet lang duren of ik zou door deze vloed worden ingesloten tussen de bergwand en de branding en meegesleurd worden.

Het was pikdonker en ik voelde mij van alle kanten ingesloten. Als er nu twee mannen van voren kwamen, die een overval op mij wilden, plegen, waar moest ik naar toe? Achter mij was de steile rotswand, rechts de zee met zijn eigenaardige ruwe branding en links ook een steile rotswand. Telkens tuurde ik in het donker of ik zulke kerels zag aankomen.

Ook de donkere rotswand moest ik in de gaten houden, want daar kon ook iemand zich verdacht hebben opgesteld in één of andere spelonk. Telkens meende ik wat te zien en zocht ik dekking door plat op de stenen te gaan liggen. Daar ik kleren droeg, die donkerblauw waren, konden zij mij nooit zo gauw zien liggen. Maar het was steeds gezichtsbedrog. Ik voelde mij een nietig wezentje tussen al deze rotsen en de machtige zee. Ik had zelf het avontuur opgezocht en moest maar zien wat er van terecht kwam.

Maar toch was ik niet bang. Een tweede keer zou ik het weer doen, daarin ben ik onverbeterlijk. Na een poosje gelopen te hebben kwam ik weer een beetje in de bewoonde wereld. Er was geen mens te zien, maar het was er toch veiliger, je kon hier gemakkelijker vluchten als het kritiek werd. Ik keek nog even achterom, naar de donkere rotswand en het strand, dat steeds smaller en smaller werd.

Hoe ik daartoe gekomen ben weet ik niet maar door de één of andere oorzaak kwam ik in een hotel terecht die leeg was. Ik wilde via het hotel de stad bereiken. Toen ik in de kamers rond liep om een uitgang naar boven te zoeken, zag ik ergens licht branden, ik ben toen maar gauw weggegaan, want ik voelde mij net een boef die kwam inbreken. Ik moest nog een half uurtje lopen langs het strand voor ik de boulevard kon bereiken.

Toen ik daar aangekomen was, had ik nog geen zin om naar het schip terug te gaan. Het was daar veel te mooi. Prachtige palmbomen en mooi ingelegen tegeltjes van allerlei kleuren. Onderweg kwam ik bij een kermis terecht, maar wat een verschil met in Holland. Als het daar kermis is, is het er stampvol, maar hier was er bijna geen mens te zien. Een teken, dat er armoede heerst in Italië.

Ik vond het nu de hoogste tijd om naar het schip terug te keren. Maar hoe ik ook liep nergens kon ik de haven vinden. Telkens kwam ik in de bergen terecht. Het leek wel een doolhof. Ik zag een klok al op over twaalf uur staan en nog steeds was ik niets opgeschoten. Ik zag het licht van de vuurtoren en probeerde daar naar toe te lopen. De weg draaide, ging naar boven en na een half uur kwam ik weer op dezelfde plaats uit. Ik sloeg een andere weg in en weer kwam ik voor de tweede maal op dezelfde plaats uit. Het was om er wanhopig van te worden en zo ging het de hele avond door. Ik heb op deze nachtelijke tocht Genua's mooiste bouwwerken gezien, die prachtig verlicht waren, maar door mijn vermoeidheid had ik er geen oog voor.

Op een eenzame weg aangekomen boven op een hoge rots zag ik een man staan, Ik besloot aan hem de weg naar de haven te vragen. Inplaats mij de weg te wijzen, pakte hij me bij de schouder en wilde mij een café binnensleuren een paar meter verder. Het café was gevuld vol met vrouwen en andere ongunstige typen.
Ik rukte mij los en holde weg en was blij dat ik ook daar goed van afgekomen was. Onderweg liep ik er over te denken, wat zijn bedoeling was om mij naar binnen te sleuren. Wilde hij mij dronken laten drinken om mij te ronselen voor het vreemdelingen-legioen of had hij andere bedoelingen met mij?

Ik dorst aan niemand meer de weg te vragen, want ik was bang dat hetzelfde zich zou herhalen. Onderweg kwam ik veel dronken Italianen tegen en moest denken aan de oude man, die tegen mij zei, dat een Italiaan veel van eten en drinken hield. Ik liep overal naar een politie-agent te zoeken, die mij misschien de weg kon wijzen, maar nergens was er één te vinden.
Tenslotte zag ik twee agenten staan, zij waren zwaar bewapend, met sten-guns en hadden een helm op. Italië is zeker een onveilig land, dat de politie er hier zo bij loopt, dacht ik. Ik vroeg aan één van de agenten waar de haven was, en gelukkig begreep hij mij en zei tegen mij dat ik steeds de tramweg moest volgen en dat deed ik dan.

Ik dacht dat ik al in de buurt van de haven was, maar ik was er nog lang niet. In de verte hoorde ik Hollands spreken, het bleken matrozen van ons schip te zijn. Een van de matrozen stond stomdronken tegen de muur, hij kon geen woord meer zeggen. Even te voren had hij gezegd, al stond de straat vol met wijnflessen ik drink ze leeg en nu stond hij om zijn moeder te roepen.
Toen de matrozen mij zagen kreeg ik een pakslag omdat ik nog zo laat buiten liep en vroegen waar ik vandaan kwam, ik vertelde hun de geschiedenis. Zij vroegen of ik de dronken matroos aan boord wilde brengen. Ik vond dat goed, een van de matrozen bestelde een taxi, die ons naar boord reed.

Vele gevaren had ik deze avond moeten doorstaan en misschien moest het grootste gevaar nog komen en toen heeft God gezegd nu is het genoeg en HIJ stuurde een taxi, die mij veilig aan boord bracht. Een Italiaan, die ons aan boord zag komen, moet wel gedacht hebben, dat wij alle twee dronken waren, de matroos liep zo te slingeren van dronkenschap en ik van de oververmoeiheid. De volgende morgen toen ik wakker werd, liep ik nog mank en kon ik amper mijn benen verzetten.

➖➖➖➖00000000➖➖➖➖

Koers naar het nabije OOSTEN

Langzaam gleed de Kust van Genua langs ons voorbij. Alle plekjes waar ik een paar dagen geleden alles beleefd had kan ik duidelijk zien. Na een paar uur stomen was de kust uit het zicht. Een dag later waren wij in de buurt van de Stromboli, een vulkaan. Urenlang stond ik in de richting, waar de vulkaan zich moest bevinden te turen, maar ik zag niets. Na een paar uren zag ik een rode gloed tegen de wolken, dat moest hij zijn. Een beetje dichterbij gekomen, zag ik een grote bergklomp van ongeveer 900 meter hoog, die uit zee oprees.
Het was een indrukwekkend gezicht. De donkere berg, die tegen de licht bewolkte hemel prachtig afstak, gaf om de paar minuten een prachtige rode gloed. Het was de enig werkende vulkaan, die ik op mijn reis ben tegengekomen en nooit zou ik dit schouwspel in de nacht vergeten.

Daar het te laat was om nog op te blijven, heb ik de straat Messina niet kunnen zien. Op de terugweg heb ik hem wel gezien. De Straat ligt tussen het eiland Sicilië, het eiland waar Michiel de Ruyter is gesneuveld, en het Zuideinde van de kaplaars; aan de ene oever ligt de stad Messina; aan de andere kant ligt de stad Regino. Als je daar 's-avonds doorvaart is dit een prachtig gezicht. Je ziet daar honderdduizenden lichtjes aan weerszijde van de oever. In de verte lijken het wel sterretjes, je ziet ze tot hoog in de bergen. Op het water, dat zwart lijkt door de duisternis, kaatst dat licht prachtig terug.

In de Middellandse Zee zag ik mooie vissen zwemmen. Zij kwamen op ons schip toe; het bleken dolfijnen te zijn, ze lijken veel op haaien en kunnen wel zes meter lang worden. Bij ons doken zij vlak voor de voorsteven op, om daarna weer snel te verdwijnen. Het opduiken geschiedt met een grote hoogte. Hun hele romp komt boven water uit en met een grote plof vallen zij weer in het water. Zo spelen de vissen telkens krijgertje met het schip. En nooit wordt er eentje overvaren, telkens zijn zij het schip te snel af. Zelfs snelle torpedojagers kunnen zij bij houden. Van hun spel krijg je nooit genoeg.

Na een paar dagen varen kregen wij de Egyptische kust in zicht en in de verte zag ik Alexandrië liggen, de stad gesticht door Alexander de Grote. Vroeger was zij het middelpunt van de Griekse beschaving, maar nu heerst er grote armoede en heerst er haat tegen alles wat Europeaan is.